4. Het standpunt van verweerder
De Gwd kent een gesloten systeem van tegemoetkomingen in de schade. De wetgever heeft beoogd slechts een beperkt aantal vormen van schade voor een tegemoetkoming in aanmerking te doen komen. Deze zijn concreet omschreven in de artikelen 85 tot en met 90 van de Gwd. Ten aanzien van andere vormen van voorzienbare schade heeft de wetgever de bedoeling gehad dat deze in principe niet worden vergoed. Die vormen van schade worden tot het normale bedrijfsrisico gerekend. Slechts in bijzondere gevallen kan aanleiding bestaan tot het vergoeden van schade die niet reeds uit hoofde van de artikelen 85 tot en met 90 van de Gwd voor vergoeding in aanmerking is gekomen. Op die situaties ziet artikel 91 van de Gwd.
Bij beantwoording van de vraag of zich een bijzonder geval als bedoeld in artikel 91 van de Gwd voordoet, hanteert verweerder het uitgangspunt dat in onderstaande gevallen in ieder geval niet van een zodanig bijzonder geval kan worden gesproken:
- indien de schade gering is (zogenaamde bagatelschade);
- indien sprake is van schade die niet onevenredig groot is gezien de omstandigheden van het geval;
- indien de schade tot het normaal te aanvaarden maatschappelijk risico behoort te worden gerekend;
- indien de schade behoort tot het normale bedrijfsrisico.
Verweerder meent dat het gegeven dat vakantiecentrum Groot Stokkert specifiek gericht is op reumapatiënten en uniek is in Europa, geen bijzondere omstandigheid vormt waardoor de gestelde schade van appellante voor vergoeding in aanmerking komt. De van overheidswege getroffen regelingen ter bestrijding van mkz, waaronder bijvoorbeeld de Tijdelijke regeling standstill mond- en klauwzeer Nederland 2001 en de Regeling toezichtsgebied mond- en klauwzeer Oene, Olst en Oosterwolde 2001 golden in de periode van 21 maart 2001 tot en met 25 juni 2001 voor eenieder in het gebied Groot Oene. Vele ondernemers in verschillende economische sectoren hebben hierdoor schade geleden en het door appellante geëxploiteerde vakantiecentrum neemt daarbij geen bijzondere plaats in. Met betrekking tot de recreatiesector werd 'vakantie vieren' in het gebied Groot Oene niet alleen voor bezoekers van het vakantiecentrum onmogelijk, hetzelfde gold voor bezoekers van alle andere locaties waar evenhoevige dieren aanwezig waren. De getroffen bestrijdingsmaatregelen waren noodzakelijk in het algemeen belang dat is gelegen in het bestrijden van besmettelijke dierziekten. De door appellante gestelde schade, waarvan de gestelde hoogte door verweerder niet wordt erkend, dient tot het normaal te aanvaarden maatschappelijke risico danwel het normale bedrijfsrisico te worden gerekend.
Voorts zijn alle beperkingen die vakantiecentrum Groot Stokkert werden opgelegd het gevolg van de aanwezigheid van evenhoevige dieren op de kinderboerderij van het vakantiecentrum. Hierdoor was het vanaf 21 maart 2001 voor het vakantiecentrum verboden bezoekers toe te laten. Dit verbod zou echter niet van toepassing zijn geweest, indien op het terrein van het vakantiecentrum geen evenhoevige dieren aanwezig zouden zijn geweest. Nu appellante zelf heeft gekozen om evenhoevige dieren te houden, diende zij rekening te houden met het gegeven dat dit houden van vee risico's meebrengt, waaronder het risico dat vanwege de bestrijding van een zeer besmettelijke dierziekte moet worden overgegaan tot het treffen van maatregelen op grond van de Gwd.
Verweerder volgt appellante niet in haar stelling dat zij de dieren niet in een eerder stadium had kunnen laten euthanaseren en daarmee haar schade niet heeft kunnen beperken. Op grond van artikel 8, tweede lid, onder c, van de Regeling toezichtsgebied Oene, Olst, Welsum, Nijbroek, Doornspijk, Nunspeet en Oosterwolde mond- en klauwzeer 2001 (Stcrt. 2001, 61; zijnde een wijziging van bovenvermelde Regeling toezichtsgebied mond- en klauwzeer Oene, Olst en Oosterwolde 2001) was vanaf 24 maart 2001 de toegang tot het vakantiepark voor dierenartsen niet meer verboden. Ook overigens is geen sprake van regelgeving die het appellante of dierenartsen verbood tot euthanasie van de evenhoevige dieren van appellante over te gaan. De feitelijke periode waarin appellante schade stelt te hebben geleden was derhalve zeer kort, maar appellante had deze periode verder kunnen bekorten door de evenhoevige dieren eerder te laten euthanaseren.
Verweerder is in zeker één geval buiten de veehouderijsector overgegaan tot vergoeding van schade op grond van artikel 91 van de Gwd. Niet is echter duidelijk hoe dat geval zich tot het onderhavige geval verhoudt.