2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Het Rythovius College is een school, die in stand gehouden wordt door de Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs te Tilburg.
- Bij daartoe bestemde formulieren, door verweerder ontvangen op 27 januari 1999, 1 maart 1999 en 4 maart 1999, heeft appellant op grond van de Regeling aanvragen ingediend ter verkrijging van subsidies. Deze aanvragen hebben betrekking op in de Energielijst 1998 opgenomen investeringen in de bedrijfsmiddelen HR-glas en isolatie (AWB 02/49), HR-ketel, weersafhankelijke optimaliseringsregeling voor verwarming van bedrijfsgebouwen en energieterugwinningssysteem uit ventilatielucht (AWB 02/48) en energie-efficiënt verlichtingssysteem en verlichtingsbesparingssysteem (AWB 02/9). Op de drie aanvraagformulieren is 1 januari 2000 als vermoedelijke datum van ingebruikneming van de bedrijfsmiddelen vermeld.
- Bij afzonderlijke besluiten van 20 april 1999, 15 juni 1999 en 22 juni 1999 heeft verweerder de subsidieaanvragen van 27 januari 1999, 1 maart 1999 en 4 maart 1999 (gedeeltelijk) ingewilligd. In deze besluiten is de voorwaarde opgenomen dat de voorzieningen voor 1 april 2000 dienen te worden geïnstalleerd en in gebruik genomen.
- Bij brieven van 7 november 2000 heeft verweerder appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld binnen drie weken na dagtekening aanvragen tot vaststelling van de verleende subsidies (hierna: vaststellingsaanvragen) in te dienen. In deze brieven heeft verweerder voorts aangegeven dat, indien appellant geen gebruik maakt van deze herstelmogelijkheden, de subsidies ambtshalve op nihil kunnen worden vastgesteld.
- Bij faxbericht van 28 november 2000 heeft Van Draeckeburgh, in deze procedure optredend namens appellant, verweerder om uitstel tot 16 februari 2001 verzocht voor het indienen van de vaststellingsaanvragen. In deze brieven is vermeld dat het relevante project van appellant recentelijk is opgeleverd.
- Bij brieven van 30 november 2000 heeft verweerder, naar aanleiding van het verzoek van appellant, de termijn voor het indienen van de vaststellingsaanvragen verlengd tot 1 maart 2001.
- Bij brieven van 10 april 2001 heeft verweerder appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld binnen drie weken na dagtekening de vaststellingsaanvragen in te dienen. In deze brieven heeft verweerder wederom aangegeven dat, indien appellant geen gebruik maakt van deze herstelmogelijkheden, de subsidies ambtshalve op nihil kunnen worden vastgesteld.
- Bij brieven van 11 mei 2001 heeft verweerder appellant, ondanks het verstrijken van de in de brieven van 10 april 2001 opgenomen termijn voor het indienen van de vaststellingsaanvragen, wederom in de gelegenheid gesteld binnen drie weken na dagtekening de vaststellingsaanvragen in te dienen. In deze brieven heeft verweerder aangegeven dat, indien appellant geen gebruik maakt van deze herstelmogelijkheden, de subsidies ambtshalve op nihil zullen worden vastgesteld.
- Bij faxbericht van 19 juni 2001 heeft Van Draeckeburgh ing. B.G. Leferink van Senter verzocht om nader uitstel van drie maanden voor het indienen van de vaststellingsaanvragen.
- Bij faxbericht van 22 juni 2001 heeft Van Draeckeburgh ing. H. Mak van Senter verzocht om de realisatiedatum van het project waarop de verleende subsidies betrekking hebben aan te passen, aangezien de feitelijke oplevering plaatsvindt op 3 juli 2001.
- Bij afzonderlijke besluiten van 29 juni 2001 heeft verweerder besloten de aan appellant verleende subsidies ambtshalve op nihil vast te stellen.
- Tegen deze besluiten heeft appellant bij brief van 11 juli 2001, aangevuld bij brief van 26 september 2001, bezwaar gemaakt.
- Op 26 september 2001 is appellant naar aanleiding van haar bezwaren door verweerder gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.