ECLI:NL:CBB:2003:AF6918
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- D. Roemers
- M.J. Kuiper
- C.J. Borman
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor een S&O-verklaring met betrekking tot technisch-wetenschappelijk onderzoek
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 21 maart 2003, wordt de aanvraag van appellante A voor een S&O-verklaring beoordeeld. De aanvraag betreft vier projecten die appellante heeft ingediend in het kader van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. De verweerder, de Minister van Economische Zaken, heeft de aanvraag afgewezen op basis van de stelling dat de werkzaamheden niet gericht zijn op het verkrijgen van technisch nieuwe kennis, zoals vereist door de wet. Appellante heeft hiertegen beroep aangetekend.
De procedure begon op 25 januari 2002 met de indiening van het beroepschrift. De verweerder had eerder op 19 december 2002 een besluit genomen waarin de aanvraag werd afgewezen. Tijdens de zitting op 15 november 2002 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De appellante heeft vier projecten gepresenteerd, elk gericht op verschillende aspecten van technisch-wetenschappelijk onderzoek, waaronder de invloed van ondergronds bouwen en de brandveiligheid van constructies.
Het College heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het heeft vastgesteld dat de verweerder onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de afwijzing van project 3, dat zich richt op het vervormingsgedrag van drijvende constructies. Het College concludeert dat de kennis die met dit project kan worden verworven, mogelijk praktische toepassingen kan vinden in nieuwe fysieke producten. De afwijzing van de aanvraag voor dit specifieke project is dan ook vernietigd.
De uitspraak benadrukt het belang van de motivering van besluiten door de overheid en de noodzaak om de vereisten van de wet correct toe te passen. Het College heeft de verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 644,00, en is het griffierecht van € 218,00 vergoed door de Staat der Nederlanden.