ECLI:NL:CBB:2003:AF6803

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/397
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cumulatie van subsidie voor akkerbouwgewassen en gedroogde voedergewassen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 12 maart 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door mr.ir. J.L. Mieras, en verweerder, de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, vertegenwoordigd door mr. J. Teigeler. Het geschil betreft de terugvordering van een subsidie die aan appellant was toegekend op basis van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen. Appellant had een aanvraag ingediend voor akkerbouwsteun voor een perceel, maar verweerder stelde vast dat hetzelfde perceel ook was opgegeven voor een andere subsidie, wat leidde tot de conclusie van cumulatie van steun.

De procedure begon op 7 maart 2002 met de indiening van een beroepschrift tegen een besluit van verweerder van 20 februari 2002, waarin verweerder het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 13 april 2001 had afgewezen. Tijdens de hoorzitting op 14 februari 2002 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij betoogde dat er geen sprake was van dubbele aanvragen. Het College heeft vastgesteld dat de regelgeving duidelijk maakt dat voor dezelfde oppervlakte geen cumulatie van subsidies is toegestaan.

Het College oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de omstandigheden van de aanvraag en dat het bestreden besluit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel van de Algemene wet bestuursrecht. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van verweerder en droeg hem op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan appellant.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(Zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/397 12 maart 2003
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: mr.ir. J.L. Mieras, te Goes, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie,
tegen
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Teigeler, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 7 maart 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 20 februari 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 13 april 2001, op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).
Verweerder heeft op 5 juni 2002 een verweerschrift ingediend.
Op 29 januari 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 1, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2316/99 van de Commissie van 22 oktober 1999, betreffende de bepalingen voor de toekenning van compensatiebedragen in het kader van de steunregeling voor producten van bepaalde voedergewassen, luidt als volgt:
"Bouwland waarvoor in hetzelfde verkoopseizoen voor andere dan de in Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde akkerbouwgewassen oppervlaktesteun wordt aangevraagd in het kader van een regeling die op grond van artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad wordt gefinancierd, komt niet voor de areaalbetaling in aanmerking.''
Ingevolge artikel 3 van Verordening (EG) nr. 603/95 van de Raad houdende gemeenschappelijke ordening der markten in de sector gedroogde voedergewassen, kan steun worden verleend voor de in artikel 1 van deze verordening genoemde gedroogde voedergewassen. In artikel 9, aanhef en onder c), eerste gedachtestreepje, van deze verordening is, voorzover hier van belang, bepaald dat de in artikel 3 bedoelde steun alleen wordt uitbetaald aan bedrijven die de in artikel 1 genoemde produkten verwerken en die contracten hebben gesloten met producenten van te drogen voedergewassen.
Bij Verordening (EG) nr. 785/95 van 6 april 1995 heeft de Commissie de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 603/95 vastgesteld. De uitvoeringsverordening luidt, voorzover hier van belang als volgt:
''Artikel 8
1. elk in artikel 9, onder c), van Verordening (EG) nr. 603/95 bedoeld contract bevat, naast de in artikel 11 van die verordening genoemde vermeldingen, met name:
(…)
e) de identificatie van het landbouwperceel of de landbouwpercelen waarop de te verwerken voedergewassen worden geteeld, volgens het systeem voor de identificatie van landbouwpercelen in het kader van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem
(…)''
Artikel 14
1. Om te voorkomen dat de steun ten onrechte wordt toegekend, voeren de bevoegde instanties kruiscontroles uit op de landbouwpercelen die in de contracten en/of de aangiften zijn vermeld en op die welke de producenten in hun steunaanvraag "oppervlakten" hebben opgegeven.''
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 8 mei 2000 heeft appellant een aanvraag oppervlakten 2000 ingevolge de Regeling bij verweerder ingediend, waarbij hij voor een perceel met volgnummer 1 en perceelsnummer 556440745 met een oppervlakte van 11,46 hectare akkerbouwsteun heeft aangevraagd voor maïs.
- Hierop is aan appellant een subsidie in het kader van de Regeling toegekend en uitbetaald van fl. 9.867,98.
- Bij brief van 20 februari 2001 heeft de teammanager van LASER aan appellant meegedeeld dat uit nadere informatie is gebleken dat het hiervoor vermeld perceel is aangemeld voor een akkerbouwbijdrage in het kader van de Regeling en dat tevens, voor dezelfde oppervlakte, in het kader van de Regeling Gedroogde voedergewassen een contract/leveringsaangifte, afgesloten op 1 april 2000 met grasdrogerij B is ingediend, zodat met betrekking tot bedoeld perceel sprake is van dubbel aanvragen van steun. LASER heeft appellant verzocht, indien zij van mening is dat de geconstateerde oppervlakte onjuist is, dit binnen 14 dagen aan te geven.
- Bij fax van 22 februari 2001 heeft appellant hierop gereageerd. Appellant heeft de perceelsindelingslijst behorende bij het grasdroogcontract en een verklaring van de grasdrogerij toegefaxt.
- Bij besluit van 13 april 2001 heeft verweerder de aanvraag oppervlakten 2000 van appellant herbeoordeeld en het reeds aan appellant in het kader van de Regeling uitbetaalde bedrag van fl. 9.867,98 teruggevorderd, op de grond dat met betrekking tot het hiervoor genoemde perceel sprake is van het dubbel aanvragen van steun.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 april 2001 bezwaar gemaakt.
- Op 14 februari 2002 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
''(…)
Uit de regelgeving volgt dat ten aanzien van dezelfde oppervlakte geen cumulatie van subsidie mag plaatsvinden. Zo geldt onder meer dat een oppervlakte, welke in het kader van de Regeling gedroogde voedergewassen in aanmerking wordt gebracht voor de droogsubsidie, niet tevens voor akkerbouwsubsidie mag worden opgegeven in de Aanvraag oppervlakten.
U heeft door het grasdroogcontract/leveringsaangifte te ondertekenen, verklaard dat u over de percelen, waarop het grasdroogcontract/leveringsaangifte betrekking heeft in het kalenderjaar dat begint op 1 januari vóór aanvang van het verkoopseizoen, geen subsidie heeft aangevraagd of zult aanvragen in het kader van de Regeling. Daarbij staat vermeld dat overtreding van deze bepaling voor LASER aanleiding kan zijn tot het opleggen van een sanctie in het kader van de Regeling en/of bij uitbetaling van dierpremies.
Als producent draagt u zelf de verantwoordelijkheid voor de opgegeven percelen. Het opgeven van de betreffende percelen voor zowel een akkerbouwsubsidie als voor de Regeling gedroogde voedergewassen is dus voor uw eigen verantwoording.
(…)
Volgens het College van Beroep voor het Bedrijfsleven in haar uitspraak van 21 januari 1999, AWB 97/1234 S2, blijkt uit de tekst van (…) artikel 1, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2316/99, dat bepalend is of dubbel subsidie is aangevraagd. Of deze subsidie ook daadwerkelijk is verkregen, is niet van belang. Ook doet niet ter zake dat sprake is van een vergissing van de aanvrager. Tevens kan de verklaring van de grasdrogerij dat zij per abuis ook uw niet graspercelen hebben doorgegeven aan het Hoofdproductschap en dat alleen de percelen met volgnummers 3,6 en 7 op de perceelsindelingslijst zijn gedroogd, gelet op de toepasselijke EG-regelgeving, niet tot een ander oordeel leiden. LASER is ingevolge deze regelgeving gehouden om een sanctie toe te passen.
Tijdens de hoorzitting van 14 februari is gebleken dat u het grasdroogcontract heeft ondertekend, terwijl er bij de te drogen oppervlakte 0 hectare gras was ingevuld. Vervolgens heeft de drogerij een oppervlakte van 56,93 hectare ingevuld; de totale oppervlakte die u op uw perceelsindelingslijst heeft opgegeven. Hoewel u dus niet heeft getekend voor deze oppervlakte van 56,93 hectare, heeft u blijkbaar wel getekend met de intentie dat de te drogen oppervlakte door de grasdrogerij aangepast zou worden. U blijft derhalve verantwoordelijk voor de overeengekomen te drogen oppervlakte op het grasdroogcontract tussen u en B.
Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat in het onderhavige geval geen sprake is van cumulatie van subsidie.''
Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat hij met betrekking tot de vraag of droogsteun is aangevraagd, uitgaat van het oordeel van het Hoofdproduktschap Akkerbouw, waarbij deze steun wordt aangevraagd.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Verweerder heeft ten onrechte appellant verweten voor het gewas snijmaïs dubbel subsidie te hebben aangevraagd. Weliswaar heeft appellant bij de opgave voor de te drogen groenvoedergewassen alle gewassen opgesomd, maar hij heeft slechts vier percelen gras voor steun op gegeven. Dit blijkt ook uit de perceelsindelingslijst. Appellant heeft achter de te drogen gewassen een kruisje geplaatst in de kolom gras, terwijl achter de andere gewassen geen kruisjes zijn geplaatst, ook niet onder de kolom 'Overige voor steun in aanmerking komende gewassen, te weten'. In de toelichting op dit formulier staat duidelijk dat wanneer men subsidie wil voor het drogen voor andere gewassen dan luzerne en gras een kruisje moet worden plaatsen. Dit kruisje is niet geplaatst.
In ieder geval had verweerder had op grond van voornoemde stukken moeten begrijpen dat er sprake is van een onduidelijkheid en innerlijke tegenstrijdigheid.
5. De beoordeling van het geschil
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden zijn standpunt heeft gehandhaafd dat het in de aanvraag ingevolge de Regeling voor 2000 vermelde perceel met het volgnummer 1 niet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een bijdrage op grond van de Regeling voldoet. Hieromtrent overweegt het College als volgt.
Het College stelt voorop dat in artikel 1, derde lid van Verordening (EG) nr. 2316/99 is bepaald dat bouwland, waarvoor in hetzelfde verkoopseizoen communautair gefinancierde oppervlaktesteun voor andere dan de in Verordening (EG) 1251/99 bedoelde akkerbouwgewassen steun wordt aangevraagd, niet voor akkerbouwsubsidie in aanmerking komt en dat volgens vaste jurisprudentie hieruit volgt dat niet van belang is of die steun ook daadwerkelijk is verleend.
Verweerder heeft (door middel van kruiscontrole) geconstateerd dat het perceel met volgnummer 1 en perceelsnummer 556440745 zowel voor akkerbouwsubsidie in het kader van de Regeling als voor droogsteun in het kader van de Regeling gedroogde voedergewassen is opgegeven en hier de conclusie aan verbonden dat sprake is van cumulatie van steun voor hetzelfde perceel. Het College overweegt hieromtrent als volgt.
Nu blijkens artikel 9, aanhef en onder c), van Verordening (EG) nr. 603/95 aan bedrijven als dat van appellant slechts droogsteun kan worden betaald indien het verwerkende bedrijf contracten heeft gesloten met producenten van te drogen voedergewassen en een dergelijk contract ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening nr. 785/95 de identificatie van het landbouwperceel of de -percelen moet bevatten, is de perceelslijst naar het oordeel van het College onlosmakelijk verbonden met de aanvraag voor droogsteun.
Blijkens de beschikbare gegevens staat vast dat een aanvraag voor droogsteun is gedaan, waarbij op de daarbij horende perceelslijst een perceel met volgnummer 1 en perceelnummer 556440745 is vermeld. In de totaaloppervlakte op de perceelslijst is deze oppervlakte meegeteld. Echter, ingevolge de bij deze perceelslijst behorende toelichting dient bij de opgegeven percelen te worden aangegeven om welk soort te steunen gewas het gaat. Nu dit voor het desbetreffende perceel niet is aangegeven - in tegenstelling tot de andere percelen waarbij is aangegeven dat het graspercelen betreft - en evenmin een ander te steunen gewas is aangegeven, is op grond van de opgave van appellant niet zonder meer duidelijk of desbetreffend perceel is opgegeven als zijnde een perceel dat in aanmerking dient te komen voor droogsteun.
Nu appellant dit in bezwaar naar voren heeft gebracht en verweerder in het bezit was van de perceelslijst behorende bij het droogcontract, had verweerder hierin, naar het oordeel van het College, aanleiding moeten zien om nader onderzoek te verrichten teneinde verduidelijking te krijgen over wijze waarop de opgave van het desbetreffend perceel in het kader van de Regeling gedroogde voedergewassen door het Hoofdproduktschap Akkerbouw (hierna: HPA) was opgevat. Het had op de weg van verweerder gelegen nader te onderzoeken of HPA, gelet op de uitleg van appellant, van mening was de aanvraag verkeerd te hebben gelezen, alvorens te beslissen op bezwaar.
Door een zodanig onderzoek achterwege te laten, is het bestreden besluit genomen in strijd met het in artikel 3:2 Awb neergelegde beginsel, dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid.
Het beroep is derhalve gegrond. Het besluit moet, wegens strijd met bovengenoemde bepaling, worden vernietigd, onder bepaling dat verweerder opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van verweerder van 20 februari 2002;
- bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op het bezwaarschrift van 24 april 2001 met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de Staat aan appellant het door hem betaalde griffierecht ad. € 109,-- (zegge: honderd negen euro) vergoedt;
- veroordeelt de Staat in verband met de in het kader van de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten aan de
zijde van appellant tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro).
Aldus gewezen door mr. D. Roemers in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003.
w.g. D. Roemers w.g. M.H. Vazquez Muñoz