5. De beoordeling van het geschil
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden zijn standpunt heeft gehandhaafd dat het in de aanvraag ingevolge de Regeling voor 2000 vermelde perceel met het volgnummer 1 niet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een bijdrage op grond van de Regeling voldoet. Hieromtrent overweegt het College als volgt.
Het College stelt voorop dat in artikel 1, derde lid van Verordening (EG) nr. 2316/99 is bepaald dat bouwland, waarvoor in hetzelfde verkoopseizoen communautair gefinancierde oppervlaktesteun voor andere dan de in Verordening (EG) 1251/99 bedoelde akkerbouwgewassen steun wordt aangevraagd, niet voor akkerbouwsubsidie in aanmerking komt en dat volgens vaste jurisprudentie hieruit volgt dat niet van belang is of die steun ook daadwerkelijk is verleend.
Verweerder heeft (door middel van kruiscontrole) geconstateerd dat het perceel met volgnummer 1 en perceelsnummer 556440745 zowel voor akkerbouwsubsidie in het kader van de Regeling als voor droogsteun in het kader van de Regeling gedroogde voedergewassen is opgegeven en hier de conclusie aan verbonden dat sprake is van cumulatie van steun voor hetzelfde perceel. Het College overweegt hieromtrent als volgt.
Nu blijkens artikel 9, aanhef en onder c), van Verordening (EG) nr. 603/95 aan bedrijven als dat van appellant slechts droogsteun kan worden betaald indien het verwerkende bedrijf contracten heeft gesloten met producenten van te drogen voedergewassen en een dergelijk contract ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening nr. 785/95 de identificatie van het landbouwperceel of de -percelen moet bevatten, is de perceelslijst naar het oordeel van het College onlosmakelijk verbonden met de aanvraag voor droogsteun.
Blijkens de beschikbare gegevens staat vast dat een aanvraag voor droogsteun is gedaan, waarbij op de daarbij horende perceelslijst een perceel met volgnummer 1 en perceelnummer 556440745 is vermeld. In de totaaloppervlakte op de perceelslijst is deze oppervlakte meegeteld. Echter, ingevolge de bij deze perceelslijst behorende toelichting dient bij de opgegeven percelen te worden aangegeven om welk soort te steunen gewas het gaat. Nu dit voor het desbetreffende perceel niet is aangegeven - in tegenstelling tot de andere percelen waarbij is aangegeven dat het graspercelen betreft - en evenmin een ander te steunen gewas is aangegeven, is op grond van de opgave van appellant niet zonder meer duidelijk of desbetreffend perceel is opgegeven als zijnde een perceel dat in aanmerking dient te komen voor droogsteun.
Nu appellant dit in bezwaar naar voren heeft gebracht en verweerder in het bezit was van de perceelslijst behorende bij het droogcontract, had verweerder hierin, naar het oordeel van het College, aanleiding moeten zien om nader onderzoek te verrichten teneinde verduidelijking te krijgen over wijze waarop de opgave van het desbetreffend perceel in het kader van de Regeling gedroogde voedergewassen door het Hoofdproduktschap Akkerbouw (hierna: HPA) was opgevat. Het had op de weg van verweerder gelegen nader te onderzoeken of HPA, gelet op de uitleg van appellant, van mening was de aanvraag verkeerd te hebben gelezen, alvorens te beslissen op bezwaar.
Door een zodanig onderzoek achterwege te laten, is het bestreden besluit genomen in strijd met het in artikel 3:2 Awb neergelegde beginsel, dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid.
Het beroep is derhalve gegrond. Het besluit moet, wegens strijd met bovengenoemde bepaling, worden vernietigd, onder bepaling dat verweerder opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.