ECLI:NL:CBB:2003:AF6802
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Toekenning van een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in een laagdrempelige inrichting
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 maart 2003 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, en de burgemeester van Urk, vertegenwoordigd door A. Brouwer. Het geschil betreft de afwijzing van een aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in het eetcafé van appellant, gelegen te X. De burgemeester had op 4 juli 2002 het verzoek van appellant afgewezen, omdat de inrichting niet voldeed aan de vereisten voor een hoogdrempelige inrichting zoals gesteld in de Wet op de kansspelen.
De procedure begon op 8 juli 2002 met de indiening van een beroepschrift door appellant tegen het besluit van de burgemeester. Tijdens de zitting op 14 februari 2003 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kern van het geschil draait om de vraag of het eetcafé van appellant als een hoogdrempelige of laagdrempelige inrichting kan worden aangemerkt. De wet definieert een hoogdrempelige inrichting als een horecagelegenheid waar het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden die een zelfstandige betekenis hebben.
Het College heeft vastgesteld dat het eetcafé van appellant, waar ook snacks en beperkte maaltijden worden aangeboden, niet voldoet aan de criteria voor een hoogdrempelige inrichting. De commissie heeft geconcludeerd dat de activiteiten in het eetcafé niet uitsluitend gericht zijn op het verstrekken van maaltijden, maar ook andere horecagelegenheden omvatten, waardoor het eetcafé als laagdrempelig moet worden aangemerkt. Dit betekent dat de aanvraag voor de aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten op basis van de wet niet kan worden goedgekeurd.
Het College heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van de burgemeester vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit houdt in dat de burgemeester niet opnieuw op het bezwaar hoeft te beslissen, omdat de aanvraag voor de vergunning niet kan worden ingewilligd. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die zijn vastgesteld op € 644,--, en dient de gemeente Urk het griffierecht van € 109,-- te vergoeden.