5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College zal allereerst beoordelen of het bestreden besluit bevoegd is genomen.
Uit hetgeen hiervoor in rubriek 2.2 is weergegeven blijkt dat het besluit in primo door de officiële dierenarts, B is genomen. Ook volgt uit voornoemde rubriek dat dezelfde officiële dierenarts eveneens heeft beslist op het door appellante ingediende bezwaarschrift en daarbij zijn besluit in primo heeft gehandhaafd.
Hieruit en uit hetgeen verweerder hieromtrent in zijn brief van 31 mei 2002 naar voren heeft gebracht, hiervoor in rubriek 3 weergegeven, concludeert het College dat zowel het besluit in primo als het besluit op bezwaar door de officiële dierenarts namens de (directeur van de) RVV in mandaat is genomen. Derhalve heeft de officiële dierenarts een beslissing genomen op een bezwaarschrift dat zich richtte tegen een door hem in mandaat genomen beslissing. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 10:3, derde lid, Awb dat bepaalt dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
Reeds gelet op het vorenstaande komt het besluit van 16 november 1999 wegens strijd met voornoemd artikel voor vernietiging in aanmerking. Het tegen dit besluit gerichte beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard.
Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen ziet het College geen aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
5.2 Ingevolge Bijlage V bij de regeling, zoals deze gold ten tijde van belang, en welke strekt tot uitvoering van richtlijn 91/493/EEG, dient het voor inspectiedoeleinden mogelijk te zijn de herkomst van de in de handel gebrachte visserijproducten vast te stellen aan de hand van de merking of van de begeleidende documenten. Daartoe dient, onder meer, de naam van het land van verzending op de verpakking en voorverpakking of, in geval van onverpakte producten, op de begeleidende documenten te staan vermeld.
Niet is in geschil dat de vermelding van het land van verzending ontbreekt op de verpakking van 11 van de 13 steekproefgewijze onderzochte dozen. In geschil is of verweerder in bezwaar terecht zijn beslissing heeft gehandhaafd dat de invoer van de onderhavige partij zalm en regenboogforel daarom moest worden geweigerd.
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder, ter motivering van het niet volgen van het advies van zijn commissie bezwaarschriften, zich op het standpunt heeft gesteld dat het aan de hand van het erkenningsnummer op de verpakking van de namens appellante in de EU ten invoer aangeboden 780 dozen zalm en regenboogforel niet mogelijk is op administratief eenvoudige wijze daarvan het land van herkomst vast te stellen, aangezien dit erkenningsnummer niet uniek is en derhalve niet zonder meer herleidbaar is naar de betrokken inrichting. Verweerder heeft hieraan ter zitting toegevoegd dat in de uitvoeringspraktijk een instructie wordt gehanteerd waarin de mogelijkheid tot herstel van onregelmatigheden als de onderhavige is neergelegd, doch dat aan die instructie hier, gelet op de hoge mate van afwijken van voornoemd verpakkingsvoorschrift, geen toepassing kon worden gegeven.
Hiermee heeft verweerder, naar het oordeel van het College, geenszins overtuigend gemotiveerd waarom het land van herkomst in dit geval niet op relatief eenvoudige wijze zou zijn vast te stellen. Een en ander bood voldoende aanknopingspunten voor verweerder om hiernaar onderzoek te doen en hierop in het te nemen besluit op bezwaar gemotiveerd in te gaan.
Bij het voorgaande hecht het College belang aan de hiervoor in rubriek 2.1 genoemde merking en begeleidende documenten. In dit kader kan worden genoemd dat op de buitenverpakking van de door verweerder onderzochte 13 dozen, het erkenningsnummer van de inrichting, te weten 10231, alsmede de naam van de fabrikant, te weten Invertec Seafood S.A. staan vermeld. Voorts neemt het College in aanmerking dat deze partij vis vergezeld is geweest van een begeleidend gezondheidscertificaat, genummerd 02002, afgegeven door en onder benoeming van de daartoe bevoegde autoriteit te Chili. Van belang is dat op dit certificaat staan vermeld: voornoemd officieel erkennings-nummer van de erkende inrichting, de naam van die erkende inrichting aan wie dit nummer is afgegeven, het land van verzending, alsmede de onderhavige 780 dozen en de inhoud daarvan. Verder wordt opgemerkt dat dit document is voorzien van de officiële stempels voor identificatie van het land en de inrichting van oorsprong. Daaraan wordt toegevoegd dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft bevestigd dat voornoemd erkenningsnummer voor inrichtingen in Chili een uniek nummer betreft. De omstandigheid dat dit nummer ook voor één of meer elders op de wereld gevestigde inrichtingen zou kunnen zijn afgegeven door een officiële instantie maakt niet zonder meer dat de enkele vermelding van dit nummer in een geval als het onderhavige tot de door verweerder getrokken conclusie moet leiden.
Gelet hierop en bij gebreke van draagkrachtige argumenten van verweerder, acht het College niet onaannemelijk dat, in dit geval, op administratief eenvoudige wijze de herkomst van de onderhavige zending vis kon worden vastgesteld.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de motivering welke daaraan ten grondslag is gelegd. Derhalve dient dit besluit ook te worden vernietigd op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, met bepaling dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw beslist op het bezwaarschrift.
Gelet op het voorgaande dient het beroep van appellante gegrond te worden verklaard.
Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante, zijnde de kosten van door haar gemachtigde verleende rechtsbijstand, die overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op € 644,--.