5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling staat de vraag of de door appellante aangemelde investeringen in het onderhavige energiemanagementsysteem voldoen aan de omschrijving van categorie
A, 1.1.A. in de Energielijst 2000 en de daarmee overeenkomende code 210901 in de brochure Energie-investeringen 2000. Het College overweegt terzake als volgt.
Ingevolge artikel 2 van de Uitvoeringsregeling komen slechts die investeringen in (onderdelen van) bedrijfsmiddelen voor een energieverklaring in aanmerking, die zijn aangewezen in de Energielijst 2000 en die bestaan uit de in die bijlage genoemde bestanddelen. Voormeld artikel sluit naar tekst en strekking aldus investeringen uit die niet op de Energielijst 2000 voorkomen.
In de Energielijst 2000 wordt onder categorie A, 1.1.A., bepaald dat sprake moet zijn van investeringen in technische voorzieningen ten behoeve van bouwwerken. In de met voornoemde categorie overeenkomende code 210901 in de brochure Energie-investeringen 2000 wordt bepaald dat het energiemanagementsysteem bestemd moet zijn voor bedrijfsgebouwen.
Het College overweegt dat voormelde code 210901 naar tekst en strekking investeringen in andere dan bedrijfsgebouwen uitsluit. Vast staat dat de onderhavige investeringen betrekking hebben op een systeem van registratie van het energieverbruik van individuele kampeerders met tenten en/of caravans op een recreatieterrein. Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het kampeerterrein, noch de zich daarop bevindende caravans en tenten van individuele kampeerders als bedrijfs-gebouwen kunnen worden gekwalificeerd. Het College is gelet hierop van oordeel dat het onderhavige systeem, dat niet bestemd is voor een bedrijfsgebouw, maar voor tenten en caravans van individuele kampeerders op een recreatieterrein, niet voldoet aan de bestemmingsomschrijving in voornoemde code.
Reeds gelet hierop is het College van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit op juiste gronden het standpunt heeft ingenomen dat het in geding zijnde energiemanagement-systeem niet valt binnen de omschrijving van code 210901 in de Energielijst 2000 en in de weg staat aan afgifte van een energie-verklaring.
5.2 De stelling van appellante dat de investeringen gelden als investeringen in het gehele kampeerterrein, leidt, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel, aangezien gronden ingevolge artikel 11, vijfde lid, onder c, van de Wet IB, niet tot de bedrijfsmiddelen worden gerekend. Het beroep van appellante op meergenoemde uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem treft naar het oordeel van het College geen doel, aangezien daarin geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het standpunt van appellante dat het kampeerterrein als bedrijfsgebouw behoort te worden aangemerkt. Hieraan wordt toegevoegd dat caravans ingevolge het evenbedoelde arrest - en ook andere in het bestreden besluit genoemde arresten - als woonhuizen worden aangemerkt, terwijl woonhuizen op grond van artikel 11, vijfde lid, onder d, van de Wet IB evenmin tot de bedrijfsmiddelen worden gerekend. De omstandigheid dat het onderhavige systeem in de kantoorruimte van de camping is geplaatst, doet hier niet aan af, aangezien deze eis ten aanzien van bedrijfsgebouwen gelet op de omschrijving van code 210901 van de brochure niet wordt beperkt tot slechts de regeling van energiegebruiken.
Ten slotte overweegt het College dat uit het bepaalde bij artikel 11, eerste lid, eerste volzin, onderdeel b, van de Wet IB volgt dat voor het afgeven van een energieverklaring niet alleen is vereist dat het gaat om investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie, maar ook dat die investeringen als zodanig zijn aangewezen bij ministeriële regeling. Dit leidt ertoe dat, nu geen algemeen verbindend voorschrift of rechtsregel is aan te wijzen, waaruit voor de regelgever enige verdere normering voortvloeit inzake het opnemen van energiebesparende bedrijfsmiddelen op de Energielijst 2000, de opsomming in deze lijst als een limitatieve moet worden beschouwd waarbij een strikte uitleg van de daarin opgenomen omschrijvingen van bedrijfsmiddelen en onderdelen van bedrijfsmiddelen past.
Dat, naar appellante heeft gesteld, hierdoor investeringen in de openluchtrecreatie niet voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen, leidt niet tot een ander oordeel. Dat de regelgever in de Energielijst 2000 in voornoemde code geen investeringen ten behoeve van de openluchtrecreatie heeft opgenomen, kan, zoals uit het hiervoor omschreven stelsel van regelgeving volgt, er niet aan afdoen dat voor investeringen als hier aan de orde, geen energieverklaring kan worden afgegeven.
Voor zover appellante met haar eerst ter zitting bij het College gedane verwijzing naar de omstandigheid dat verweerder een soortgelijk verzoek van een derde wel heeft ingewilligd, een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan, overweegt het College dat dit beroep geen doel treft, aangezien appellante bij de onderbouwing daarvan te zeer in het vage is gebleven.
Dat, naar appellante heeft gesteld, de gemelde investeringen energiebesparing opleveren, doet, wat daar ook van zij, aan het vorenstaande evenmin af.
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.