5. De beoordeling van het geschil
Verweerders tariefbeschikking van 10 december 2001 en de daarbijbehorende bijlage vormen samen de tariefbeschikking no. 5000-1000-02-1. In deze beschikking is geen afzonderlijk tarief opgenomen voor huisartsenhulp aan ziekenfondsverzekerden, die niet zijn aangesloten bij het ziekenfonds waaraan de huisarts zich contractueel gebonden heeft. Niettemin kon uit deze beschikking van meet af aan ondubbelzinnig worden opgemaakt dat voor huisartsenhulp aan de genoemde groep maximaal het abonnementstarief in rekening mag worden gebracht. De bijlage, waarin de door appellante in bezwaar bestreden passage is opgenomen, laat daarover geen twijfel bestaan. Bovendien wordt de betreffende passage toegelicht in de brief d.d. 11 december 2001, tarief beschikking ter kennis van appellante is gebracht.
De in de herziene bijlage van 18 december 2001 opgenomen passage is een aanvulling betreffende het zogenoemde "passantentarief". Passanten behoren niet tot de categorie patiënten waarop de in het bezwaarschrift gewraakte passage ziet. De aanvulling mag, aldus verweerders gemachtigde ter zitting, mede strekken tot het uitsluiten van ieder verder misverstand, maar dat neemt niet weg dat het bezwaar zich onmiskenbaar richt tegen de passage in de oorspronkelijke bijlage bij het besluit van 10 december 2001 over de toepasselijkheid van het abonnementstarief voor regelmatige bezoekers van de huisartsen, die niet hebben gecontracteerd met het ziekenfonds van deze patiënten.
Het College deelt deze opvatting van verweerder. Niet kan worden staande gehouden dat pas bij de herziening van de bijlage duidelijkheid is gegeven over de strekking van de bestreden tariefbeschikking op het door appellante in bezwaar bestreden punt, noch dat dit aspect door herziening van de bijlage wijziging heeft ondergaan. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat de bekendmaking van deze beschikking niet overeenkomstig de in artikel 3:41 Awb gestelde eisen heeft plaatsgevonden, is de bezwaartermijn ingevolge artikel 6:8 Awb, de dag na de verzending - dus op 12 december 2001 - aangevangen en was
22 januari 2002 de laatste dag waarop nog tijdig bezwaar kon worden gemaakt. Het bezwaar is dus te laat ingediend.
De vraag of de vastgestelde termijnoverschrijding niet aan appellante kan worden tegengeworpen dient ontkennend te worden beantwoord. Niet valt in te zien dat het begeleidend faxbericht bij de herziene bijlage enig misverstand heeft kunnen wekken over de datum waarop de termijn voor het indienen van bezwaar tegen de tariefbeschikking van 10 december 2001 is gaan lopen. Gelet hierop, en ook overigens, bestaat geen aanleiding tot toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
De slotsom is dat verweerder appellante terecht niet-ontvankelijk geeft verklaard in haar bezwaar. Reeds in verband hiermee moet het beroep ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.