4. De ontvankelijkheid van bezwaar
Met betrekking tot de vraag of verweerder met recht heeft geoordeeld dat het bezwaar van appellant ontvankelijk is, overweegt het College ambtshalve als volgt.
Ingevolge het bepaalde bij artikel 6:7 juncto artikel 6:8, lid 1, van de Awb dient het bezwaar te worden ingesteld binnen 6 weken na de dag waarop het bestreden besluit is bekendgemaakt. Voor het geval dat het bezwaarschrift is ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan, is ingevolge artikel 6:15, lid 3 van de Awb, zoals dit luidde ten tijde dat het bezwaar werd ingesteld, het tijdstip van indiening bij het onbevoegd bestuursorgaan bepalend voor de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend indien:
a. geen juiste toepassing aan artikel 3:45 of artikel 6:23 is gegeven,
b. het bezwaar is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, of
c. de onbevoegdheid van het orgaan voor de indiener van het geschrift op een andere grond onduidelijk kon zijn.
In de bijlage van de heffingsfactuur is in overeenstemming met het bepaalde bij artikel 3:45 van de Awb op correcte en volledige wijze gewezen op de mogelijkheid van bezwaar bij verweerder. Nu hier ook geen sprake is van een der in artikel 6:15, lid 3, onder b of c van de Awb bedoelde situaties, is het tijdstip van ontvangst van het bezwaarschrift door het onbevoegd orgaan, namelijk de Stichting Gezondheidszorg voor dieren, niet bepalend voor de vraag of het tijdig is ingediend. Bepalend hiervoor is het tijdstip van ontvangst van het bezwaarschrift bij verweerder. Bijgevolg moet worden geoordeeld dat het bezwaar niet tijdig is ingesteld.
Bij artikel 6:11 Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest.
Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat zulks redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld. Weliswaar heeft de Stichting Gezondheidszorg voor dieren, die het bezwaarschrift eerst na twee maanden aan verweerder heeft doorgezonden, niet voldaan aan zijn verplichting ingevolge 6:15 lid 1, Awb, een ten onrechte bij hem ingediend bezwaarschrift zo spoedig mogelijk door te zenden aan het bevoegde orgaan, in dit geval verweerder. Maar dit gegeven kan niet leiden tot het oordeel dat de mede daardoor veroorzaakte termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Met een dergelijke conclusie zou er immers aan worden voorbijgegaan dat de gevolgen van het verkeerd verzenden van een bezwaarschrift - indien aan appellant op dat punt correcte voorlichting is verstrekt - in beginsel voor rekening van appellant komen. Appellant immers heeft zijn bezwaarschrift van een verkeerde adressering voorzien zodat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Aan bedoeld verzuim van appellant doet niet af dat hij de geadresseerde van zijn bezwaarschrift hierbij op de mogelijkheid heeft gewezen dit aan het Productschap voor Vee en Vlees door te zenden. Immers, het lag op appellants weg en binnen zijn mogelijkheden zich te vergewissen van de juistheid van de door hem gekozen adressering van zijn bezwaarschrift, en zijn verantwoordelijkheid voor een tijdige indiening bij het juiste bestuursorgaan heeft appellant niet aldus bij een andere instantie kunnen leggen. Gezien bedoeld verzuim van appellant kan het hem niet baten dat zijn bezwaarschrift tijdig bij verweerder zou zijn binnengekomen, indien de Stichting Gezondheidszorg voor dieren aan haar verplichting tot tijdige doorzending had voldaan.
Uit het vorenstaande volgt dat het bezwaar van appellant door verweerder niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Het beroep van appellant moet derhalve gegrond worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Gelet op bovenstaande staat vast dat verweerder na de uit te spreken vernietiging, niet anders kan doen dan het bezwaar van appellant alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. Het College ziet hierin aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.