ECLI:NL:CBB:2003:AF4078
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake mestproductierechten
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 januari 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door mr. D.H.J. Kochx, en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, vertegenwoordigd door mr. M. Haan en mr. S.C. Vissering. Het geschil betreft de Meststoffenwet en de vraag of het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de verweerder ontvankelijk is. Appellant had op 10 augustus 1999 een beroepschrift ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen een overzicht van mestproductierechten. De verweerder had op 21 september 1999 alsnog op het bezwaar beslist, maar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk op grond van de overweging dat appellant geen rechten kon ontlenen aan de gegevens in het overzicht.
De procedure begon met de ontvangst van het beroepschrift door het College, dat het beroep van appellant aan de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage had doorgezonden. De rechtbank had het beroep doorgezonden naar het College, dat op 19 december 2002 het onderzoek ter zitting heeft gehouden. Tijdens de zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Appellant stelde dat verweerder ten onrechte de verkoop van grond aan de Stichting Het Noordbrabants Landschap als nadelig voor zijn mestrechten beschouwde, terwijl er toezeggingen waren gedaan dat deze verkoop geen negatieve gevolgen zou hebben.
Het College oordeelde dat het beroep van appellant, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, geacht moet worden mede gericht te zijn tegen het besluit van 21 september 1999. Het College concludeerde dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de mestproductierechten rechtstreeks uit de wet voortvloeien en dat beslissingen over registratie van deze rechten geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Het College verklaarde het beroep van appellant niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 21 september 1999 ongegrond. Er werden geen proceskosten vergoed.