2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 14 mei 2000 heeft verweerder het "opgaveformulier geleverde hoeveelheid rechtstreeks voor consumptie in de heffingsperiode 1999/2000" van appellante ontvangen. Hierin heeft appellante per product opgave gedaan van de hoeveelheden zuivelproducten die door haar in deze heffingsperiode zijn geleverd, alsmede van het vetgehalte per product. Blijkens de opgegeven vetgehalten is, behoudens 100 kg boter, 113.427 kg yoghurt en 213.923 kg melk, sprake van magere, vloeibare producten. Voorts is in het opgaveformulier vermeld dat hoeveelheden van 3.000 kg melk, 27.640 kg boter en 14.045 kg room niet zijn geleverd omdat deze zijn vernietigd en dat voor de bereiding van de wel geleverde zuivelproducten ook een hoeveelheid van 194.681 kg melk met een vetgehalte van 4.30%, 9.843 kg melk met een vetgehalte van 4.40% en 39.455 kg karnemelk met een vetgehalte van 0.45% afkomstig van andere zuivelfabrieken, is gebruikt.
- Bij besluit van 30 juni 2000 heeft verweerder aan appellante meegedeeld dat voor de rechtstreekse verkopen van appellante in de heffingsperiode 1999/2000 een hoeveelheid melkequivalent van 559.733 kg wordt geregistreerd. Voor de berekening hiervan is verweerder ervan uitgegaan dat voor de productie van de door appellante geleverde producten een hoeveelheid van 1.758.864 kg melk is gebruikt, waarvan 243.979 kg is aangekocht van andere zuivelfabrieken. Op basis hiervan is op het aan de hand van de vetpercentages van de onderscheiden geleverde producten berekende melkequivalent een evenredig gedeelte ter grootte van 243.979 kg /1.758.864 kg x 651.948 kg = 90.434 kg voor de aangekochte melk in mindering gebracht.
- Bij brief van 4 augustus 2000 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 juni 2000.
- Op 12 september 2000 is appellante ter zake van haar bezwaar gehoord. Naar aanleiding van het verhandelde ter hoorzitting heeft verweerder appellante in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat zij beschikt over een administratie als bedoeld in de uitspraak van het College van 9 augustus 2000 (AWB 00/116), waaruit blijkt in hoeverre de rechtstreeks verkochte producten afkomstig zijn van de aangekochte melk/karnemelk.
- Bij brief van 26 september 2000 heeft appellante verklaard dat 204.524 kg aangekochte melk is aangelengd met zelf geproduceerde magere melk en vervolgens geheel is verwerkt tot volle melk en volle yoghurt. De aangekochte karnemelk is onbewerkt doorgeleverd.
- Op 28 november 2000 is appellante wederom gehoord. Bij die gelegenheid is namens appellante gesteld dat zij de aangekochte melk met het restant van de eigen melk opslaat in een melktank, die anders dan haar drie overige melktanks niet voorzien is van een centrifugeinstallatie. Tevens heeft appellante staatjes met betrekking tot die tank (tank 4) overgelegd, waarop per dag de voor de productie benodigde hoeveelheid melk is aangetekend.
- Bij brief van 6 december 2000 heeft verweerder appellante verzocht om toezending van in haar administratie aanwezige gegevens met betrekking tot de ontvangen melk, de eigen geproduceerde melk en de op het bedrijf geproduceerde en geleverde zuivelproducten.
- Bij brief van 23 december 2000 heeft appellante aan verweerder nog de volgende gegevens toegezonden:
- facturen met betrekking tot in de periode juni 1999 tot en met april 2000 verkochte zuivelprodukten;
- een door appellante opgesteld overzicht van in de periode april 1999 t/m maart 2000 hoeveelheden verkochte zuivel;
- stukken (factuurhistorie, leveringshistorie en facturen) inzake in de heffingsperiode aangekochte melk.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.