2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Bij besluit van 23 december 1998 is aan verzoeker, die, blijkens een tot de gedingstukken behorend uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van B, sedert 25 februari 2002 het beroep van wegvervoerder uitoefent, een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer verleend voor onbepaalde tijd. Hierbij is overwogen dat verzoeker voldoet aan de in artikel 8 Wgw neergelegde eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid.
- Bij besluit van dezelfde datum is verzoeker een vergunning voor grensoverschrijdend beroepsvervoer verleend, geldig tot 24 december 2003. Hierbij is overwogen dat verzoeker voldoet aan de in artikel 9 Wgw gestelde eisen dat hij in het bezit is van een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer en dat binnen de onderneming wordt voldaan aan een aanvullende eis van vakbekwaamheid.
- Bij brief van 19 januari 2001 heeft verweerster verzoeker medegedeeld dat op 1 oktober 1998 Richtlijn 98/76/EG in werking is getreden, dat in verband hiermee, voorzover het de eis van kredietwaardigheid betreft, per 1 oktober 1999 de Regeling kredietwaardigheid is gewijzigd, in die zin dat evenbedoelde eis is verhoogd, dat het benodigde kapitaal aanwezig moet zijn in de vorm van eigen vermogen en/of een achtergestelde lening, dat volgens de Richtlijn ook alle bestaande vergunninghouders moeten aantonen dat zij volgens de nieuwe normen kredietwaardig zijn, dat wil zeggen over voldoende eigen vermogen en/of achtergestelde leningen beschikken, en dat de beschikbaarheid van het vereiste kapitaal uitsluitend kan worden aangetoond
a) door middel van een gedetailleerde balans (niet ouder dan 1998), die is opgesteld en goedgekeurd door een accountant (RA of AA) of
b) indien de balans niet door een accountant is goedgekeurd, door middel van een door een AA- of RA-accountant ondertekende "verklaring inzake het minimaal aanwezige risicodragend vermogen", inclusief de vermogensopstelling, opgesteld volgens het "werkprogramma bepaling minimaal aanwezig risicodragend vermogen in Nederland gevestigde ondernemingen met een vergunning beroepsvervoer".
In verzoekers geval, aldus verweerster in genoemde brief, moet, gelet op de 15 vergunningbewijzen die op de peildatum - 1 oktober 1999 - aan verzoeker waren uitgereikt, een kredietwaardigheid van fl. 173.800,- worden aangetoond. Verzoeker wordt verzocht om de bij a) of b) genoemde bewijsstukken binnen twee weken toe te zenden.
- Bij brief van 2 november 2001, kenmerk vv/w 14986, heeft verweerster verzoeker medegedeeld dat ondanks herhaalde verzoeken, nog geen gegevens (in de vorm van een recente balans) zijn ontvangen ter beoordeling van de kredietwaardigheid van verzoekers bedrijf en dat het niet voldoen aan desbetreffende verplichting slechts kan leiden tot de conclusie dat niet aan de voorwaarde van Richtlijn 98/76/EG wordt voldaan, hetgeen betekent dat verzoekers vergunningen voor beroepsvervoer zullen moeten worden ingetrokken. Verweerster merkt hierbij op dat haar Raad van Beheer in haar vergadering van 4 april 2001 heeft bepaald dat ondernemingen die om plausibele redenen niet vóór 1 oktober 2001 kúnnen aantonen dat zij aan de eis van kredietwaardigheid voldoen een eenmalig uitstel kan worden verleend van ten hoogste een jaar, ervan uitgaande, dat er in ieder geval aanwijzingen zijn dat de kredietwaardigheid in de loop van 2002 wel zal kunnen worden aangetoond. Teneinde de intrekking van de vergunningen te voorkomen wordt verzoeker verzocht om de gevraagde gegevens binnen één week te verstrekken, dan wel binnen een week schriftelijk, met redenen omkleed, om uitstel te verzoeken.
- Bij besluit van 12 december 2001, kenmerk 14986/TT, heeft verweerster verzoeker medegedeeld dat zij, gezien het bepaalde in artikel 12 Wgw, heeft moeten besluiten de aan verzoeker verleende vergunningen voor beroepsgoederenvervoer in te trekken. Hiertoe is overwogen dat tot op dat moment geen bewijsstukken inzake de kredietwaardigheid zijn ontvangen, dat door verzoeker evenmin, met een beroep op de hardheidsclausule, schriftelijk om uitstel is gevraagd en dat dan ook moet worden vastgesteld dat niet is gebleken dat door verzoeker aan de eis van kredietwaardigheid wordt voldaan.
- Bij een op 7 november 2001 gedateerde brief, die bij verweerster is binnengekomen op 17 december 2001 en waarbij wordt verwezen naar verweersters brief met kenmerk vv/w 14986, heeft verzoeker verweerster medegedeeld dat het jaar 2000 voor zijn bedrijf een slecht jaar is geweest en dat voor dit jaar niet aan de tussentijdse toets kredietwaardigheid kan worden voldaan, met het verzoek om uitstel van inlevering van de gevraagde bescheiden tot uiterlijk 1 oktober 2002, ten einde juiste en vooral recente cijfers te kunnen verstrekken.
- Verweerster heeft deze brief aangemerkt als bezwaarschrift, gericht tegen haar besluit van 12 december 2001.
- Namens verzoeker is verweerster bij brief van 14 januari 2002, medegedeeld, bij wijze van toelichting op "het bezwaar (…) wat tegen het intrekken van de vergunning beroepsgoederenvervoer ingediend is door (…) A", dat verzoeker niet aan de gestelde eisen kon voldoen, omdat in de afgelopen jaren het rendement is tegengevallen, doch dat het jaar 2001 met een positief resultaat is afgesloten, terwijl ook voor het jaar 2002 de verwachtingen goed zijn. Hierbij wordt vermeld dat verzoeker, ter onderbouwing van zijn uitstelverzoek, zijn balans per 31 december 2001 vóór 1 maart 2002 zal doen toekomen, dat aan de hand van deze balans kan worden aangetoond dat het eigen vermogen van verzoekers bedrijf toeneemt en dat naar verwachting per 1 oktober 2002 wel aan de gestelde eisen kan worden voldaan.
- Bij brief van 2 mei 2002 heeft verweerster verzoeker medegedeeld dat besloten is de hardheidsclausule op hem van toepassing te verklaren en verzoeker tot uiterlijk 1 oktober 2002 in de gelegenheid te stellen de kredietwaardigheid overeenkomstig de nieuwe normen aan te tonen.
- Bij brief van 30 augustus 2002 heeft verweerster verzoeker eraan herinnerd tijdig de benodigde financiële bewijsstukken te verstrekken. Hierbij heeft verweerster vermeld dat alvorens een beslissing op verzoekers bezwaarschrift zal worden genomen, verzoeker op grond van artikel 7:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid wordt gesteld om in bezwaar te worden gehoord, dat verzoeker, indien hij van deze gelegenheid wenst te maken, binnen één week telefonisch contact dient op te nemen, ten einde een datum en tijdstip te bepalen waarop de hoorzitting zal plaatsvinden en dat indien verzoeker niet binnen deze termijn reageert, hij geacht wordt afstand te hebben gedaan van de mogelijkheid om in bezwaar te worden gehoord.
- Bij brief van 27 september 2002 - waarin in de aanhef is vermeld dat deze "het bezwaarschrift tussentijdse toetsing kredietwaardigheid" betreft - is namens verzoeker aan verweerster toegezonden "de kopie jaarrekening 2001 van Bureau C Administraties & Belastingzaken B.V. te D", waarbij het volgende wordt opgemerkt: