ECLI:NL:CBB:2002:AF3236

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1745
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunning taxivervoer op basis van vakbekwaamheidseisen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 december 2002 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een afgewezen aanvraag voor een taxivergunning. Verzoeker, A, h.o.d.n. B, had op 31 mei 2002 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot het verrichten van taxivervoer, welke door de Minister van Verkeer en Waterstaat was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de vakbekwame persoon, E, niet daadwerkelijk en permanent leiding gaf aan de onderneming, wat in strijd was met de eisen van de Wet personenvervoer 2000. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij behandeld zou worden als ware hij in het bezit van een taxivergunning totdat op zijn bezwaar was beslist.

Tijdens de zitting op 12 december 2002 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de Taxicentrale de dagelijkse leiding en administratie verzorgde. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat E daadwerkelijk leiding gaf aan de onderneming. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de vergunning niet onrechtmatig was en dat verzoeker geen gefundeerd uitzicht had op vergunningverlening.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor taxiondernemingen om te voldoen aan de eisen van vakbekwaamheid en de rol van de vakbekwame persoon binnen de onderneming. De voorzieningenrechter heeft geen termen aanwezig geacht voor het toekennen van proceskosten aan verzoeker. De beslissing op het bezwaar van verzoeker zou in januari 2003 worden genomen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
No. AWB 02/1745 18 december 2002
14914 Wet personenvervoer 2000
Vergunning taxivervoer
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, h.o.d.n. B, te C, verzoeker,
gemachtigde: D, verbonden aan Taxi Centrale Amstelland, te Amsterdam,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. M.E.T. van Oostveen, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Bij besluit van 31 mei 2002 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een vergunning tot het verrichten van taxivervoer als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000 (Stb. 2000, 314) (hierna: Wet) afgewezen.
Bij brief van 11 juni 2002 heeft verzoeker tegen voormeld besluit een bezwaarschrift ingediend.
Voorts heeft verzoeker bij verzoekschrift van 13 oktober 2002, binnengekomen ter griffie op 15 oktober 2002, aan de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende dat hij, zo lang niet op zijn bezwaarschrift is beslist, wordt behandeld als ware hij in het bezit van een taxivergunning.
Op 8 november 2002 heeft de voorzieningenrechter van verweerder een schriftelijke reactie op het verzoek om een voorlopige voorziening ontvangen.
Bij brief van 5 december 2002 heeft verzoeker, desgevraagd, aan de voorzieningenrechter een nader stuk toegezonden.
De voorzieningenrechter van het College heeft het verzoek behandeld ter zitting van 12 december 2002, waar verzoeker in persoon en bij gemachtigde zijn standpunt nader heeft toegelicht. Voor verweerder heeft zijn gemachtigde diens standpunt nader doen toelichten. Verzoeker heeft ter zitting ingestemd met de overlegging door verweerder van een fax van 9 oktober 2002 van de procuratiehouder van verzoeker.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 4
(…)
2. Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning.
(…)
Artikel 9
1. Een vergunning wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, slechts verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid.
(…)
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid;
(…)"
In § 6 (artikelen 26 tot en met 29) van het Besluit van 14 december 2000, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet personenvervoer 2000 (Besluit personenvervoer 2000, Stb. 2000, 563), zijn regels neergelegd als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wet.
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Verzoeker heeft door middel van een hiertoe bestemd aanvraagformulier, gedagtekend 31 oktober 2001 en door verweerder ontvangen op 27 maart 2002, een aanvraag ingediend voor een taxivergunning ten behoeve van zijn onderneming "B". Volgens opgave in deze aanvraag zal de vakbekwaamheid binnen de onderneming worden ingebracht door de procuratiehouder E, te F. Omtrent dit procuratiehouderschap heeft verzoeker met E afspraken gemaakt, die, blijkens faxbericht van laatstgenoemde, gevoegd bij verzoekers aan het College gezonden brief van 5 december 2002, als volgt luiden:
" (…) deel ik u mede dat ik (…) mijn vakbekwaamheid in genoemde onderneming (…) opnieuw zal inbrengen.
De inbreng zal bestaan uit het dagelijks adviseren van A met betrekking tot exploitatie, boekhoudkundige verantwoording, onderhoud van voertuigen en belastingverantwoording.
Deze advisering zal worden uitgevoerd in samenwerking met taxicentrale Amstelland te Amsterdam welke verantwoordelijk is voor het uitgeven van ritten (…)"
- De uitvoering van het procuratiehouderschap was door E aan Taxi Centrale Amstelland (hierna: Taxicentrale) uitbesteed blijkens afspraken, die waren neergelegd in een brief van de Taxicentrale, gedagtekend januari 2002, die als volgt luiden:
" Hierbij deel ik u mede dat de verplichtingen van de procuratiehouder jegens de ondernemer worden uitgevoerd door Exploitatiemaatschappij Taxi Centrale Amstelland te Amsterdam.
De verplichtingen zijn:
- toezien op de uitvoering van de werkzaamheden van de ondernemer en zich daarbij hoofdzakelijk bezighouden met het indelen van het rooster
- het algemeen leiden van de ondernemer
- het verzorgen of laten verzorgen van alle administratieve verplichtingen van de ondernemer en aanverwante werkzaamheden verrichten die in het kader van de onderneming van belang zijn
- Contact onderhouden van RVI en Kamer van Koophandel.
(…)"
- Ten behoeve van de beoordeling van verzoekers vergunningaanvraag heeft E verweerder een ingevuld formulier "verklaring inbreng vakbekwaamheid", gedagtekend 12 februari 2002, doen toekomen. Dit formulier bevat onder meer vragen over de door de vakbekwaam leidinggevende binnen de onderneming te verrichten taken, de door de ondernemer te verrichten taken en de taakverdeling tussen hen beiden.
- Bij besluit van 31 mei 2002 heeft verweerder verzoekers aanvraag om een taxivergunning afgewezen, op de grond dat niet gesproken kan worden van daadwerkelijk en permanent leidinggeven door de vakbekwame persoon zodat door de vervoerder niet aan de eis van vakbekwaamheid wordt voldaan.
- Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 11 juni 2002 een bezwaarschrift ingediend.
- Op 25 november 2002 is verzoeker op zijn bezwaar gehoord.
3. Het besluit ten aanzien waarvan het verzoek om voorlopige voorziening is gedaan en het standpunt van verweerder
Het aan de orde zijnde besluit houdt voorzover hier van belang, in, dat verweerder ten aanzien van de werkzaamheden van de vakbekwame persoon en de wijze waarop deze plaatsvinden, het niet aannemelijk acht dat de vakbekwame persoon inhoudelijk betrokken is bij alle wezenlijke beslissingen omtrent de bedrijfsvoering van de onderhavige onderneming.
Volgens verweerder kan dan ook niet gesproken worden van daadwerkelijk en permanent leidinggeven door de vakbekwame persoon, zodat daarmee door de vervoerder niet aan de eis van vakbekwaamheid wordt voldaan.
Verweerder heeft derhalve beslist dat de aanvraag niet in aanmerking komt voor inwilliging.
Hieraan heeft verweerder in de reactie op het verzoek om een voorlopige voorziening en ter zitting, samengevat weergegeven en voorzover thans van belang, het volgende toegevoegd.
Inmiddels zijn - nog te publiceren - beleidsregels tot stand gekomen voor de beoordeling van aanvragen voor een taxivergunning. In die beleidsregels is neergelegd dat in een eenmanszaak zonder chauffeurs in dienst, de eigenaar van de eenmanszaak zelf aan de wettelijke eis van vakbekwaamheid moet voldoen en deze eigenaar geacht wordt permanent en daadwerkelijk leiding te geven aan het vervoer. Hoewel deze beleidsregels nog niet zijn gepubliceerd, is sprake van een bestendige uitvoeringspraktijk te dezer zake.
Dit betekent voor het onderhavige geval waarin sprake is van een eenmanszaak/eigen rijder, dat de vakbekwaamheid slechts door verzoeker zelf kan worden ingebracht.
Verweerders gemachtigde heeft hieraan nog toegevoegd, dat voor zover niet reeds op grond van het voorgaande duidelijk is dat het verzoek moet worden afgewezen, die afwijzing op zijn plaats is nu de invulling van het procuratiehouderschap door E bovendien onduidelijk is en voorts twijfels bestaan ten aanzien van de continuïteit van de inbreng van de vakbekwaamheid van E en diens permanente leiding van de onderneming, gelet op zijn - inmiddels herroepen - beëindiging van het procuratiehouderschap bij fax van 9 oktober 2002.
Meegedeeld is voorts dat in de derde week van januari 2003 de beslissing op bezwaar zal worden genomen.
4. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verzoeker heeft een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. De beslissing op bezwaar kan niet worden afgewacht. De bezwaarprocedure loopt immers al zo lang en de beslissing laat nog weken op zich wachten. Bovendien komt de continuïteit van verzoekers onderneming in gevaar.
Verzoeker wijst erop dat door de Taxicentrale namens E de uitvoering van de uit het procuratiehouderschap voortvloeiende verplichtingen worden uitgevoerd. Nu E niet naast verzoeker in de taxi kan gaan zitten, heeft hij de Taxicentrale gevraagd om namens hem toezicht te houden. Aldus is het toezicht op de onderneming van verzoeker verzekerd. De Taxicentrale voert de dagelijkse leiding, stelt het rooster vast, verzorgt de administratie en geeft aanwijzingen. De Taxicentrale verricht op deze wijze ten behoeve van het vervoer diverse diensten voor een groot aantal taxiondernemingen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op een ingediend bezwaarschrift, de voorzieningenrechter van het College op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Aangaande het verzoek overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht geen aanleiding om over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening zoals gevraagd, aangezien naar het oordeel van de voorzieningenrechter vorenbedoelde onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, ontbreekt. Verzoeker heeft dat belang onvoldoende met argumenten onderbouwd en het komt de voorzieningenrechter niet aannemelijk voor dat als gevolg van het bestreden besluit voor verzoeker onomkeerbare (financiële) schade dreigt.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening als is gevraagd is onder deze omstandigheden slechts plaats indien naar voorlopig oordeel het besluit in primo onmiskenbaar onrechtmatig is en verzoeker een gefundeerd uitzicht heeft op uiteindelijke vergunningverlening. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
5.2 Ingevolge artikel 27, tweede lid, van het per 1 januari 2001 vervallen Besluit personenvervoer diende de vakbekwame persoon binnen een vervoersonderneming permanent en daadwerkelijk met de leiding te zijn belast.
In de Nota van toelichting bij het Besluit deregulering taxivervoer (Stb. 1999, 560), is de eis van permanent en daadwerkelijk leidinggeven nader toegelicht. De desbetreffende passage, die grotendeels overeenkomt met hetgeen is opgemerkt in de Nota van toelichting bij artikel 26 van het Besluit personenvervoer 2000, luidt als volgt:
" Hetgeen onder permanent en daadwerkelijk leiding geven moet worden verstaan valt niet bij voorbaat scherp aan te geven. (…) Daadwerkelijk geeft aan dat het om een inhoudelijke betrokkenheid bij het leiding geven gaat. De functie van leidinggevende kan niet louter een formele status inhouden. (…) De werkzaamheden in het kader waarvan leiding wordt gegeven betekent dat de vakbekwame inhoudelijk betrokken moet zijn bij beslissingen inzake uitbreiding van het bedrijf, het aangaan van financiële verplichtingen, het aan en verkoopbeleid, de aansturing van personeel, het dagelijkse ondernemersbeleid, de relaties met de overheid, maar ook de strategie van het bedrijf op de vervoermarkt. (…)"
Wat er zij van verweerders standpunt, dat hij reeds op grond van zijn binnenkort te publiceren beleidsregels tot afwijzing van verzoekers aanvraag moet komen, geconstateerd moet worden dat tijdens de behandeling ter zitting van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening verzoeker - gevraagd hoe de taakverdeling tussen hem en E en het toezicht en overleg zoals dat in de "verklaring inbreng vakbekwaamheid" is aangegeven, in de praktijk concreet zal werken - slechts heeft verklaard dat E met hem overleg zal voeren over de gang van zaken binnen de onderneming en, indien nodig, aanwijzingen zal geven. Dit alles zal dan, aldus verzoeker, wekelijks, op een wisselende dag gedurende acht uren, worden besproken.
Uit een en ander komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geenszins duidelijk het beeld naar voren dat E zich binnen de taxionderneming van verzoeker over de gehele linie zal gaan bezighouden met het permanent geven van leiding zoals de regelgeving eist. Van een duidelijke en daadwerkelijke taakverdeling tussen verzoeker, E en de Taxicentrale is evenmin, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, sprake.
Verder is niet duidelijk geworden dat E een essentiële stem heeft in wezenlijke beslissingen aangaande de bedrijfsvoering van de taxionderneming van verzoeker. Ook de wisselende besluiten van E met betrekking tot zijn inbreng in de onderhavige onderneming, zoals blijkend uit zijn faxbericht van 9 oktober 2002 en uit het bericht bij verzoekers brief van 5 december 2002, dragen niet bij tot een beeld omtrent diens inbreng op grond waarvan de voorzieningenrechter thans tot het oordeel zou kunnen komen dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat E binnen verzoekers onderneming niet daadwerkelijk leiding geeft, op de in Nota van toelichting bij het Besluit deregulering taxivervoer beschreven wijze.
Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. B. Verwayen in tegenwoordigheid van mr. I.K. Rapmund, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002.
w.g. B. Verwayen w.g. I.K. Rapmund