ECLI:NL:CBB:2002:AF2191

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/347
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • C.M. Wolters
  • M.J. Kuiper
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing openingstijden supermarkt in kwetsbare buurt

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 november 2002 uitspraak gedaan over de weigering van een ontheffing voor de openingstijden van een supermarkt in Amsterdam. De appellant, een supermarkt eigenaar, had een verzoek ingediend om zijn winkel tot middernacht geopend te mogen houden, maar dit verzoek was door de burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een advies van het wijkteam Warmoesstraat, dat stelde dat avondverkoop in de kwetsbare buurt niet wenselijk was vanwege zorgen over openbare orde en veiligheid. De appellant voerde aan dat zijn winkel een sociale functie vervulde en dat de problemen in de buurt niet door zijn winkel werden veroorzaakt, maar door andere factoren zoals drugsproblematiek en toerisme.

Tijdens de zitting op 18 oktober 2002 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. Het College oordeelde dat de motivering van de afwijzing te summier was en dat de burgemeester en wethouders onvoldoende onderbouwd hadden waarom de openingstijden niet verruimd konden worden. Het College concludeerde dat de verwijzing naar het advies van het wijkteam uit 1996 niet volstond als basis voor de beslissing, aangezien er geen recente adviezen of onderzoeken waren die de huidige situatie onderbouwden. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de burgemeester en wethouders en droeg hen op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de appellant, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de gemeente Amsterdam veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan de appellant.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 02/347 29 november 2002
12500 Winkeltijdenwet
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. "B", te C, appellant,
gemachtigde: mr. J.W.O. Croockewit, advocaat te Amsterdam,
tegen
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, verweerder,
gemachtigde: mr. J.M. Hasenaar, werkzaam bij het stadsdeel Amsterdam-Centrum.
1. De procedure
Op 20 februari 2002 heeft het College van de rechtbank te Amsterdam een daar op 4 december 2000 ingekomen beroepschrift ontvangen, waarbij door appellant beroep wordt ingesteld tegen een besluit van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: b&w) van 15 november 2000.
Bij dat besluit hebben b&w het bezwaarschrift van appellant tegen hun afwijzing van het verzoek van appellant om ontheffing van de Winkeltijdenwet ongegrond verklaard.
B&w hebben bij brief van 13 maart 2001 een verweerschrift ingediend bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting van het College heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2002. Bij die gelegenheid is appellant verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Winkeltijdenwet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
" Artikel 2
1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:
(…)
c. op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur.
(…)
Artikel 7
1. De gemeenteraad kan bij verordening vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op werkdagen.
2. De gemeenteraad kan bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen om, met inachtneming van de in die verordening te stellen regels, vrijstelling en op een daartoe strekkende aanvraag ontheffing van de in het eerste lid bedoelde verboden te verlenen.
(…)"
In de "Verordening Winkeltijden 1996", vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Amsterdam van 26 juni 1996, zoals deze luidde ten tijde van het bestreden besluit, is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 3
Weigeren.
Burgemeester en wethouders weigeren een ontheffing, indien:
a. (…)
b. naar hun oordeel moet worden aangenomen, dat de exploitatie van de winkel, respectievelijk de staanplaats, op basis van de ontheffing gevaar zal opleveren voor de openbare orde of veiligheid dan wel het woon- en leefklimaat ter plaatse op ontoelaatbare wijze nadelig zal beïnvloeden.
Artikel 5
1. Het aantal avondwinkels in Amsterdam bedraagt ten hoogste 48.
(…)
Artikel 11
Avondwinkels.
1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de in art. 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden ten behoeve van avondwinkels.
2. De in het eerste lid bedoelde ontheffing kan worden verleend voor de periode tussen 22.00 en 06.00 uur op werkdagen en 16.00 en 0.00 uur op zon- en feestdagen."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant exploiteert een supermarkt aan het adres X te C.
- Appellant heeft zich bij brief van 7 juni 1999 tot b&w gewend met het verzoek toe te staan dat zijn winkel tot 0.00 uur geopend is.
- B&w hebben dit verzoek afgewezen bij besluit van 3 april 2000. Zij hebben daartoe overwogen dat blijkens een advies van het wijkteam Warmoesstraat van de politie avondverkoop gezien de kwetsbaarheid van de buurt, wat betreft openbare orde en veiligheid, niet wenselijk is.
- Hiertegen heeft appellant een bezwaarschrift ingediend.
- Appellant is op 27 juli 2000 naar aanleiding van zijn bezwaar gehoord door de Bezwaarschriftencommissie. Deze heeft op 28 september 2000 een advies uitgebracht.
- Vervolgens hebben b&w het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Voor de motivering van het bestreden besluit hebben b&w verwezen naar het advies van de Bezwaarschriftencommissie. Dit advies luidt als volgt:
" De commissie heeft geconstateerd dat er wel een schriftelijk advies van de chef van het wijkteam van 5 januari 1996 over een soortgelijke aanvraag van A aanwezig is doch dit bij dit besluit niet het geval is. De commissie betreurt dat het wijkteam in dit geval slechts mondeling wilde adviseren en is van oordeel dat van een voldoende draagkrachtige motivering van het besluit niet kan worden gesproken. Desniettemin adviseert de commisie U het bestreden besluit in stand te laten, met een verbeterde motivering en overweegt daartoe het volgende.
Onomstreden is dat het adres X in een buurt ligt die wat openbare orde en veiligheid betreft kwetsbaar is. Het lijkt de commissie denkbaar dat door het huidige optreden tegen drugsverslaafden door A de door hen veroorzaakte overlast vermindert, althans niet toeneemt en dat dit door langer open te blijven eveneens het geval kan zijn. Anders ligt dat echter met de verkoop van alcoholische dranken - door de verkoop daarvan langer toe te staan zal dat zeer waarschijnlijk de openbare orde en veiligheid nadelig beïnvloeden. Ter zitting is dan ook geopperd dat wellicht een ontheffing voor een delicatessen- of een traiteurswinkel mogelijk zou zijn. Nadien is gebleken dat zo'n ontheffing niet past bij de huidige winkel van A. Ook is de mogelijkheid van een tijdelijke ontheffing overwogen; daarvoor gelden dezelfde gronden als voor het niet toestaan van een langere openingstijd, terwijl bovendien de handhaving moeilijk zal zijn.
Het bezwaar betreffende schending van het gelijkheidsbeginsel treft geen doel omdat een supermarkt iets anders is als een café. Het bezwaar betreffende de te summiere dan wel ondeugdelijke motivering treft wel doel, doch zo'n schending kan in de bezwaarfase worden hersteld.
De commissie is concluderend van mening dat terecht is besloten de gevraagde ontheffing te weigeren; zij meent evenwel dat het besluit te summier is gemotiveerd. Met overname van bovengenoemde overwegingen acht de commissie echter de beslissing op bezwaar wel draagkrachtig gemotiveerd."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Ten onrechte zijn b&w voorbijgegaan aan de stelling van appellant dat zijn winkel een sociale functie heeft in een kwetsbare buurt en dat verruiming van de openingstijden van die winkel juist een bijdrage levert aan de veiligheid en leefbaarheid in de omgeving. De problemen worden niet veroorzaakt door de winkel van appellant, maar zijn een gevolg van drugsproblematiek, onderbezetting bij de politie, prostitutie en toerisme.
Door b&w is een te grote betekenis toegekend aan het advies van het wijkteam Warmoesstraat, dat dateert uit 1996. De exploitatie van de winkel heeft tot dusverre niet tot problemen geleid. B&w hebben niet aannemelijk gemaakt dat bij verruiming van de openingstijden de omstandigheden zich op nadelige wijze zouden ontwikkelen. Bij onderzoek naar de aspecten van openbare orde en veiligheid bij invoering van het nachtregime om 22.00 dan wel 0.00 uur zijn geen significante verschillen gevonden. Nu café's, snackbars en bordelen wel toestemming hebben om na 22.00 geopend te zijn, is de afwijzing van appellants aanvraag om ontheffing in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Het assortiment van de winkel voldoet aan dat van een avondwinkel. Het maximum aantal avondwinkels in de binnenstad is nog niet bereikt, zodat ook uit dien hoofde tegen verlening van de ontheffing geen bezwaar behoeft te bestaan.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge de Verordening op de stadsdelen, vastgesteld door de raad van de gemeente Amsterdam op 26 januari 1994, zoals deze luidt sedert 14 maart 2002 berust de bevoegdheid om op aanvragen als die van appellant te beslissen inmiddels bij verweerder.
Het College stelt vast dat b&w zowel hun primaire beslissing als hun besluit op bezwaar in belangrijke mate hebben gegrond op het advies van de Commissaris regiopolitie Amsterdam-Amstelland, chef wijkteam Warmoesstraat, gedateerd 5 januari 1996 en luidende als volgt:
" Naar aanleiding van de ontheffingsaanvraag van A om een toeristische ontheffing te verlenen voor perceel op adres X te C zoals beschreven in artikel 8 van de Verordening Winkelsluiting 1994 bericht ik u het volgende: De binnenstad en met name het wallengebied waaronder het adres X valt heeft in ernstige mate overlast van veel randfiguren van de maatschappij.
In verband met de problematiek van de openbare orde acht ik een vergunning tot langere openingstijden dientengevolge zeer ongewenst en verwacht ik problemen als dit toegestaan zou worden.
Mijn advies is dan ook om dit niet te verlenen."
In het verweerschrift en ter zitting is verklaard dat dit advies van de zijde van het wijkteam naar aanleiding van de nu aan de orde zijnde aanvraag mondeling is bevestigd. Uit het verslag van de hoorzitting valt af te leiden dat dit omstreeks december 1999 zou zijn gebeurd. Verweerder heeft evenwel, bij gebreke van een verslag of telefoonnotitie, niet kunnen aangeven van welke functionaris de bevestiging afkomstig was en hoe zij luidde.
De Bezwaarschriftencommissie heeft blijkens haar advies dat in het bestreden besluit is overgenomen en daaraan ten grondslag is gelegd onderkend dat de enkele verwijzing naar evenvermeld advies van het wijkteam uit 1996 een onvoldoende grondslag vormt voor het oordeel dat de openbare orde en veiligheid dan wel het woon- en leefklimaat ter plaatse ook ten tijde van de voorliggende aanvraag op ontoelaatbare wijze nadelig zou worden beïnvloed. Zij heeft echter - behalve de overweging dat door de verkoop van alcoholische dranken langer toe te staan zeer waarschijnlijk de openbare orde en veiligheid nadelig wordt beïnvloed - niet aangegeven op welke concrete gronden, blijkend uit adviezen of onderzoeken naar aanleiding van de huidige aanvraag, haar standpunt overigens berust. De verwijzing naar een mondelinge verklaring van een niet nader aangeduide medewerker van het wijkteam Warmoesstraat volstaat daartoe niet.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit dat voor de motivering volstaat met verwijzing naar het advies van de Bezwaarschriftencommissie genomen is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is dus gegrond. Het besluit moet worden vernietigd, onder bepaling dat verweerder opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
Het College acht termen aanwezig voor veroordeling van verweerder in de kosten van deze procedure met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 15 november 2000;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure welke worden vastgesteld op € 644,00 (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro) te betalen door de gemeente Amsterdam;
- verstaat dat het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van € 102,10 (zegge: honderdtwee euro en tien cent) aan
hem wordt vergoed door de gemeente Amsterdam.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. M.J. Kuiper en mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2002.
w.g. C.M. Wolters w.g. R.P.H. Rozenbrand