ECLI:NL:CBB:2002:AF2181

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1218
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtzaak over de productie en verkoop van scharreleieren in strijd met de regelgeving

In deze tuchtzaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 december 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen A, een pluimveehouder, en het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten. A had beroep ingesteld tegen een tuchtbeschikking die hem was opgelegd wegens het verhandelen van eieren als 'scharreleieren', terwijl niet voldaan was aan de wettelijke eisen voor de productie van scharreleieren. De procedure begon met een beroepschrift van A op 12 juni 2002, na een tuchtbeschikking die hem op 3 juni 2002 was medegedeeld. De zaak werd behandeld op een zitting op 29 oktober 2002, waar A niet aanwezig was, maar waar wel getuigenverklaringen werden afgelegd door vertegenwoordigers van de Stichting Controlebureau.

De kern van het geschil betrof de overtreding van het Landbouwkwaliteitsbesluit scharreleieren, dat voorschrijft dat er niet meer dan zeven kippen per vierkante meter mogen worden gehouden voor de productie van scharreleieren. Het Tuchtgerecht had vastgesteld dat A in de periode van 28 april 2001 tot en met 7 juli 2001 eieren had verhandeld als scharreleieren, terwijl de hokbezetting op zijn bedrijf hoger was dan toegestaan. A voerde aan dat hij door de MKZ-crisis niet in staat was geweest om overtollige hennen te verkopen, maar het College oordeelde dat hij zelf verantwoordelijk was voor de overtreding.

Het College bevestigde de beslissing van het Tuchtgerecht en oordeelde dat de opgelegde geldboete van € 275, waarvan € 75 voorwaardelijk, passend was. De uitspraak benadrukte het belang van naleving van de regels voor de productie van scharreleieren, gezien de voorkeur van consumenten voor deze eieren en de hogere prijs die zij bereid zijn te betalen. Het College verwierp het beroep van A en handhaafde de tuchtbeschikking, waarbij het belang van ethologisch welzijn van de legkippen werd onderstreept.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 02/1218 10 december 2002
20310 Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau
voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant van een op 17 april 2002, onder nummer TS 4/2002 tegen hem gewezen tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten (hierna: Tuchtgerecht).
1. De procedure
Bij beroepschrift van 12 juni 2002, ingekomen ter griffie van het College op 17 juni 2002, heeft appellant beroep ingesteld tegen voormelde tuchtbeschikking, die appellant ter kennis is gebracht bij aangetekende brief van 3 juni 2002.
De secretaris van het Tuchtgerecht heeft het College bij brief van 27 juni 2002 de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 29 oktober 2002. Appellant is niet ter zitting verschenen. Ter zitting zijn inlichtingen verstrekt door J.A.M. Knoben, directeur van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (hierna: Stichting).
2. De grondslag van het geschil
In het Landbouwkwaliteitsbesluit scharreleieren (Stb. 1998, nr. 142) (hierna: Besluit), is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 2
1. Op kleine verpakkingen met eieren van klasse A mag, ter aanduiding van de produktiemethode, een van de volgende vermeldingen worden aangebracht:
(…)
c. scharreleieren;
(…)
2. Het is, bij het verhandelen van eieren, verboden op of bij eieren dan wel op of bij de verpakking ervan:
a. de vermeldingen als bedoeld in het eerste lid aan te brengen of te bezigen,
tenzij met betrekking tot deze eieren is voldaan aan het bij of krachtens de artikelen 3 en 4 van dit besluit bepaalde;
b. andere dan de in het eerste lid bedoelde vermeldingen ter aanduiding van de
produktiemethode van eieren aan te brengen of te bezigen, met uitzondering van de vermelding, genoemd in artikel 18, eerste lid, onderdeel e, van de EEG-verordening, of afbeeldingen aan te brengen of te bezigen die misleidend zijn of kunnen zijn met betrekking tot de produktiemethode.
(…)
Artikel 3
1. Onze Minister stelt voor eieren, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, regelen met betrekking tot:
a. de hoedanigheid, de sortering, de verzorging, de verpakking en de aanduiding;
b. de inrichting en het gebruik van de ruimte bestemd voor de kippen, die deze eieren voortbrengen;
c. de voeding, drenking en verzorging van de kippen, die deze eieren voortbrengen;
d. de kippen die deze eieren voortbrengen.
(…)
Artikel 3a
1. Onze Minister kan bepalen dat de in artikel 3, eerste lid, bedoelde regelen bij verordening worden gesteld door het bestuur van het produktschap.
2. Onze Minister kan bepalen dat krachtens verordening, als bedoeld in het eerste lid, genomen besluiten de goedkeuring behoeven van een door hem aangewezen autoriteit."
In de Verordening Scharreleieren 1989 (Produktschap voor Pluimvee en Eieren) (hierna: Verordening) is onder meer als volgt bepaald:
" Artikel 2
Bij het verhandelen van eieren is het verboden op of bij eieren dan wel op of bij de verpakking ervan de aanduiding "scharreleieren" aan te te brengen of te bezigen, tenzij met betrekking tot deze eieren is voldaan aan de in de artikelen 3 tot en met 9 gestelde eisen.
Artikel 3
Eieren, als bedoeld in artikel 2, moeten voldoen aan de navolgende eisen:
a. zij moeten zijn geproduceerd op bedrijven waar op het grondoppervlak dat de legkippen ter beschikking staat, ten hoogste 7 kippen gemiddeld per vierkante meter worden gehouden;
(…)"
In het Reglement op de Tuchtrechtspraak van de Stichting Nederlands Eiercontrole Bureau (hierna: Reglement op de Tuchtrechtspraak) is onder meer als volgt bepaald:
" Artikel 8
1. Het tuchtgerecht kan aan een aangeslotene die een voorschrift heeft overtreden één of meer van de volgende maatregelen opleggen:
(…)
b. een geldboete van ten hoogste f 10.000,--;
(…)"
3. Het berechtingsrapport
Het berechtingsrapport, op 12 februari 2002 opgemaakt door B en C, controleurs bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten, heeft, voor zover hier van belang, de navolgende inhoud:
" (…) Het verhandelen van eieren waarbij de benaming scharreleieren werd vermeld, welke eieren niet voldeden aan het gestelde in artikel 2 lid 2 aanhef onder a en artikel 5 lid 1 van het Landbouwkwaliteitsbesluit scharreleieren, jo. artikel 2 van de Verordening Scharreleieren 1989 (Productschap voor Pluimvee en Eieren).
(…)
Op 25 oktober 2001 omstreeks 14.30 uur bevond ik, relatant B, mij op een perceel gelegen aan de D-weg, X.
Aldaar is gevestigd het pluimveebedrijf van A, geregistreerd bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten onder nummer PL *, zijnde een producent als bedoeld in artikel 1 van de landbouwkwaliteitsregeling scharreleierenkeuring en - merken.
Het pluimveebedrijf van A is ingevolge artikel 2 van het Reglement als producent toegelaten als aangeslotene. Onder het Reglement te verstaan, het "Reglement Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten betreffende het verloop van de keuring en het uitreiken van tekenen en bewijsstukken inzake scharreleieren".
Op tijd en plaats voornoemd sprak ik aldaar met een persoon aan wie ik mij in mijn functie bekend maakte en die ik met het doel van mijn komst in kennis stelde en die mij verklaarde A te zijn, hierna te noemen betrokkene.
Mijn aanwezigheid aldaar had als doel de productie van eieren aan de hand van de administratie, een administratie zoals voorgeschreven is in artikel 5 van het Reglement en de naleving van de inrichtingseisen zoals omschreven in de Verordening Scharreleieren 1989 te controleren.
Ambtshalve is het mij, relatant B, bekend dat het pluimveebedrijf van A, conform de gegevens vermeld op de keuringscertificaten over twee hokken kan beschikken, te weten:
- hok 1: grondoppervlakte 300 m2 voor maximaal 2.100 stuks leghennen (7 hennen/m²);
- hok 2: grondoppervlakte 348 m2 voor maximaal 2.436 stuks leghennen (7 hennen/m²);
Als bijlage I en II zijn bij dit berechtingsrapport kopieën de keuringscertificaten gevoegd.
Vergezeld van betrokkene begaf ik, relatant, mij in genoemde hokken. Aan de hand van de gegevens vermeld op de hoklijsten, zag ik dat er in hok 2 per 2 maart 2001 2.680 leghennen waren opgezet, hetgeen neerkomt op een hokbezetting van 7,70 hennen per vierkante meter grondoppervlakte.
De hokinrichting van hok 2 voldeed aan de eisen met betrekking tot het houden van scharrelkippen, gebaseerd op 7 hennen per m².
In hok 1 waren op het moment van controle geen leghennen aanwezig.
Aan de hand van de getoonde administratie zag ik dat in hok 2 in de periode van 24 maart 2001 tot en met 7 juli 2001, 197.138 stuks eieren waren geproduceerd. In totaal zijn er 173.640 eieren als scharreleieren afgeleverd, terwijl gedurende die tijd de hokbezettingen hoger waren dan de gestelde norm van 7 hennen per vierkante meter grondoppervlak.
Ik zag aan de hand van de getoonde administratie dat de hokbezetting in hok 2 vanaf 7 juli 2001 conform de voorschriften was.
Een en ander is hieronder schematisch weergegeven.
(…)
Naar aanleiding van voornoemde bevindingen sprak ik, relatant, op plaats en datum voornoemd omstreeks 14.30 uur betrokkene die mij desgevraagd opgaf te zijn:
Betrokkene . - - - - - - - - - - - - - A - - - - - - - - -
geboren op DATUM te Y, wonende D-weg, X, van beroep pluimveehouder.
Nadat ik betrokkene met de door mij geconstateerde bevindingen in kennis stelde, verklaarde hij mij op mijn vragen het volgende, zakelijk weergegeven;
"Ik ben eigenaar van dit pluimveebedrijf en als zodanig verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken binnen dit bedrijf. Ik ben aangesloten bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten onder nummer PL * als producent van scharreleieren met twee stallen, te weten: stal 1 met 300 m² en stal 2 met 348m² grondoppervlakte. Ik ga akkoord met uw bevindingen. Ik bestel altijd meer opfokhennen dan het aantal op het certificaat omdat ik jonge hennen aan huis verkoop.
De geproduceerde eieren heb ik afgeleverd als scharreleieren aan E in Z.
Vanwege de mond en klauwzeerperiode mocht ik geen bezoekers op het bedrijf toelaten. Zodoende is de verkoop van jonge hennen deze keer beduidend lager geweest dan bij voorgaande ronden.
Verder heb ik u niets te verklaren."
Ik heb betrokkene medegedeeld dat tegen hem een berechtingsrapport ten behoeve van het Tuchtgerecht Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten zal worden opgemaakt.
Naar aanleiding van voornoemde bevindingen bevond ik relatant C mij op 18 januari 2002 in een pand gelegen aan de F-weg, Z. Aldaar is gevestigd Eierhandel van E, geregistreerd bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren onder nummer **, zijnde tevens een pakstation als bedoeld in artikel 1 van de Landbouwkwaliteitsregeling scharreleierenkeuring- en merken.
E is ingevolge artikel 11 van het Reglement als pakstation toegelaten als aangeslotene bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten.
Op tijd en plaats voornoemd sprak ik omstreeks 13.25 uur met de mij in mijn functie kennende G, hierna te noemen getuige, die ik met het doel van mijn komst in kennis stelde en die mij desgevraagd op gaf te zijn;
Getuige: G
Geboren op DATUM te Y en wonende H-steeg, Z, directeur van E.
Desgevraagd verklaarde getuige mij, nadat ik hem van de geconstateerde bevindingen in kennis had gesteld, het navolgende zakelijk weergegeven;
"Ik ben directeur van E, gevestigd te Z.
Ons pakstation staat zowel bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren als bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten geregistreerd onder nummer PA **.
A levert hier de eieren en van dit pluimveebedrijf heb ik een keuringscertificaat dat hij een producent is van scharreleieren. De eerste drie leveringen in de periode van 7 april tot en met 21 april 2001, zijn niet betaald als zijnde scharreleieren en als zodanig verder verhandeld.
In week 17, dit is vanaf 28 april 2001 tot en met de datum van controle 25 oktober 2001, zijn de eieren betaald als scharreleieren en als zodanig verder verhandeld. Verder heb ik niets te verklaren."
(…)"
4. De bestreden tuchtbeschikking
Bij de bestreden tuchtbeschikking heeft het Tuchtgerecht onder meer als volgt overwogen en beslist:
" Deze zaak berust op een berechtingsrapport nr. A01162.
Bovengenoemd berechtingsrapport houdt in de constatering van de navolgende overtreding(en), door de aangeslotene begaan, zoals in de in deze zaak opgemaakte schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 10 lid 1 van het Reglement op de tuchtrechtspraak van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten kort omschreven:
Het als aangeslotene bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten in de periode van 28 april tot en met 7 juli 2001 (op verschillende tijdstippen) bedrijfsmatig afleveren en aldus verhandelen van eieren, waarop of waarbij, dan wel op de verpakking waarvan (telkens) de aanduiding "scharrelei" of "scharreleieren" was aangebracht of gebezigd, hoewel met betrekking tot deze eieren (telkens) niet was voldaan aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van het Landbouwkwaliteitsbesluit Scharreleieren, immers deze eieren niet waren geproduceerd op een bedrijf, waar op het grondoppervlak dat de legkippen ter beschikking staat, ten hoogste 7 kippen gemiddeld per vierkante meter worden gehouden, zoals voorgeschreven in artikel 3, aanhef en onder a van de Verordening Scharreleieren 1989 (Productschap voor Pluimvee en Eieren) - zulks in strijd met het bepaalde in artikel 2 lid 2 van het besluit - en wel met betrekking tot een hoeveelheid van 146.640 eieren, althans een hoeveelheid eieren, welke eieren door de aangeslotene vanuit zijn bedrijf aan de D-weg te X zijn afgeleverd.
Op de terechtzitting heeft A voornoemd verklaard, zakelijk weergegeven:
"Ik had bij aanschaf 200 hennen meer. Toen de hennen 16 à 17 weken waren, brak de MKZ-crisis uit. Normaal verkoop ik de 200 extra hennen aan huis. Ik wist dus dat ik teveel hennen had. De entstof gaat per 1.000 hennen. Ik koop altijd entstof voor 3.000 hennen. Door de MKZ-crisis kon ik de extra hennen niet verkopen. Sindsdien bestel ik niet meer dan 2.500 hennen."
Door de inhoud van bovengenoemd berechtingsrapport alsmede door bovenvermelde, op de terechtzitting afgelegde verklaring staat naar het oordeel van het Tuchtgerecht vast en is bewezen het hierboven omschreven feit.
Het bewezen verklaarde feit levert op:
overtreding van artikel 2 lid 2 van het Landbouwkwaliteits-besluit Scharreleieren (zoals gewijzigd) in samenhang met artikel 3 lid 1 van dat besluit.
Op deze overtreding kan ingevolge artikel 8 van het Reglement op de tuchtrechtspraak van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten een aldaar genoemde tuchtrechtelijke maatregel worden gesteld.
De navolgende tuchtrechtelijke maatregel is naar het oordeel van het Tuchtgerecht in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en met de omstandigheden waaronder dit is gepleegd.
Het Tuchtgerecht overweegt daarbij met name het navolgende:
- Een niet te verwaarlozen gedeelte van de consumenten geeft de voorkeur aan scharreleieren boven "gewone" eieren en is bereid de veelal hogere prijs voor scharreleieren te betalen, zulks in het belang van het ethologisch welzijn van de legkippen, die deze scharreleieren produceren;
- Er dient derhalve strikt de hand te worden gehouden aan de voorschriften voor de productie van scharreleieren;
- Eén van die voorschriften is dat er niet meer dan 7 hennen gemiddeld per m² mogen worden gehouden. Aangeslotene had 7,7 hennen per m² opgezet en tijdens de leg waren er meer dan 7 hennen per m²;
- Er was sprake van een relatief hoge overschrijding van de norm;
- Voorts heeft de aangeslotene een groot aantal eieren afgeleverd als scharreleieren, welke eieren strikt genomen niet als scharreleieren kunnen worden aangemerkt;
- Ook onder de door de aangeslotene aangevoerde omstandigheden is hij geheel aansprakelijk voor overschrijding van de norm;
- Het Tuchtgerecht zal de geldboete matigen daar de aangeslotene niet eerder is veroordeeld. Voorts wordt een deel van de geldboete voorwaardelijk opgelegd in de verwachting dat de aangeslotene maatregelen zal nemen om herhaling te voorkomen.
De tuchtrechtelijke maatregel is gegrond, behalve op de reeds aangehaalde artikelen, op artikel 1 van het Landbouwkwaliteitsbesluit Scharreleieren, de Landbouwkwaliteitswet, het Reglement op de tuchtrechtspraak van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten en de artikelen 14 lid 1 en 18 van de Statuten van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten.
Op grond van het bovenstaande komt het Tuchtgerecht tot de navolgende uitspraak:
Het Tuchtgerecht legt aan de aangeslotene als tuchtrechtelijke maatregel voor de hierboven omschreven overtreding op:
Een geldboete van € 275,--; zegge: tweehondervijfenzeventig euro met de bepaling dat hiervan een groot gedeelte € 75,--; zegge: vijfenzeventig euro niet zal worden ingevorderd indien de aangeslotene gedurende een tijdvak van één jaar, dat ingaat op de datum waarop hem een fotokopie van deze tuchtbeschikking is toegezonden, niet opnieuw een overtreding, soortgelijk aan de onderhavige, zal hebben gepleegd. (…)"
In aanvulling op het bovenstaande is namens de Stichting ter zitting naar voren gebracht dat veel pluimveehouders in het begin, in verband met uitval wegens verkoop of ziekte, meer kippen opzetten dan 7 kippen gemiddeld per m². Dit wordt toegelaten. Op het moment van leggen dient evenwel voldaan te zijn aan het voor de productie van scharreleieren geldende voorschrift dat ten hoogste 7 kippen gemiddeld per m² mogen worden gehouden.
5. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
De grieven richten zich tegen de opgelegde boete, althans tegen de hoogte van die boete.
Ten onrechte heeft het Tuchtgerecht geen rekening gehouden met de door appellant genoemde bijzondere omstandigheden. De bedrijfsvoering van appellant houdt in dat op zijn bedrijf op het grondoppervlak dat de leghennen ter beschikking staat, meer dan de toegestane 7 kippen gemiddeld per m² worden opgezet. Dit om eventuele extra uitval op te vangen en om kippen aan huis te verkopen, totdat - naar het College begrijpt vóór de leg - het toegestane aantal kippen is bereikt. In het hier aan de orde zijnde geval werden ten tijde van de leg meer dan de toegestane 7 kippen gemiddeld per m² in de stal gehouden als gevolg van de mond- en klauwzeercrisis in verband waarmee het gebied waar het bedrijf van appellant is gelegen als toezichtsgebied was aangemerkt, waardoor het niet mogelijk was de teveel gehouden kippen te verkopen. Sprake is derhalve van een overmachtsituatie.
Het was niet mogelijk om die kippen in stal 1 onder te brengen, aangezien deze stal diende als opslag van bouwmateriaal voor de nieuw te bouwen rundveestal en ramen en kozijnen in dit hok ontbraken.
Gelet op het bovenstaande is ten onrechte een maatregel opgelegd, althans is de opgelegde boete te hoog en dient deze gematigd te worden.
6. De beoordeling
Het College stelt vast dat appellant de door het Tuchtgerecht bewezen verklaarde overtredingen van artikel 2, tweede lid en artikel 3, eerste lid van het Besluit, alsmede de artikelen 2 en 3, aanhef en onder a, van de Verordening, namelijk dat appellant in de periode van 28 april 2001 tot en met 7 juli 2001 (op verschillende tijdstippen) eieren heeft verhandeld onder de aanduiding "scharreleieren", hoewel met betrekking tot deze eieren niet was voldaan aan het voor de productie van scharreleieren geldende voorschrift dat ten hoogste 7 kippen gemiddeld per m² mogen worden gehouden, niet heeft bestreden.
Het College ziet ook zelf geen grond voor het oordeel dat het Tuchtgerecht ten onrechte tot deze bewezenverklaring is gekomen.
De grieven van appellant richten zich enkel tegen de hem door het Tuchtgerecht opgelegde geldboete, althans tegen de hoogte daarvan.
Het beroep van appellant op overmacht faalt. Appellant heeft er immers zelf voor gekozen meer dan 7 hennen per m² op te zetten. Met deze beslissing heeft appellant het risico aanvaard dat hij er niet in zou slagen het surplus te verkopen voordat deze hennen eieren op zouden leveren met als gevolg dat hij deze eieren niet als scharreleieren zou mogen verkopen.
Dat appellant onvoldoende hennen heeft kunnen verkopen als gevolg van de omstandigheid dat het gebied waarin zijn bedrijf is gelegen ten tijde van mond- en klauwzeercrisis als toezichtsgebied was aangewezen, doet hier niet aan af. Appellant was immers niet gehouden de eieren van zijn hennen als scharreleieren te verkopen. Door dat toch te doen heeft hij de geldende voorschriften overtreden.
De omstandigheid dat appellant - naar hij heeft gesteld - het surplus aan hennen niet in het andere hok kon onderbrengen, omdat dat hok tijdelijk voor een andere bestemming was ingericht, leidt evenmin tot het oordeel dat het Tuchtgerecht van het opleggen van een maatregel had moeten afzien. Ook die omstandigheid is begrepen onder het risico dat appellant op zich heeft genomen door meer dan 7 hennen per m² op te zetten en doet niet af aan de voor appellant bestaande mogelijkheid de eieren van deze hennen niet als scharreleieren te verkopen.
Het Tuchtgerecht heeft overwogen dat de onderhavige geldboete in overstemming is met de ernst van het strafbare feit.
In dat verband heeft het Tuchtgerecht opgemerkt dat sprake is van een relatief hoge overschrijding van de norm. Tevens heeft het Tuchtgerecht overwogen dat sprake is van een groot aantal eieren dat appellant heeft afgeleverd als scharreleieren. Verder heeft het Tuchtgerecht overwogen dat een niet te verwaarlozen gedeelte van de consumenten bereid is de veelal hogere prijs voor scharreleieren te betalen, zulks in het belang van het ethologisch welzijn van de legkippen, die deze scharreleieren produceren. Bij de vaststelling van de opgelegde maatregel heeft het Tuchtgerecht voorts zowel rekening gehouden met het onrechtmatig behaalde voordeel, als met het feit dat het een eerste veroordeling betrof. De op basis daarvan opgelegde geldboete van € 275,--, waarvan € 75,-- voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, acht het College passend en geboden.
Hetgeen appellant in zijn beroep heeft gesteld, kan derhalve niet leiden tot het oordeel dat de tuchtbeschikking niet in stand kan blijven.
Het beroep dient dan ook te worden verworpen.
Deze uitspraak steunt, behalve op de in de tuchtbeschikking genoemde bepalingen, op artikel 13 van de Landbouwkwaliteitswet en titel IV van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie.
7. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. M.A. Fierstra en mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Rapmund, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2002.
w.g. M.A. van der Ham w.g. I.K. Rapmund