ECLI:NL:CBB:2002:AF2178

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/820
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtzaak tegen pluimveehouder wegens overtreding hygiënevoorschriften

In deze tuchtzaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 december 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen A, een pluimveehouder, en het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren. Appellant had beroep ingesteld tegen een tuchtbeschikking die hem was opgelegd wegens het niet naleven van de hygiënevoorschriften zoals vastgelegd in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 en het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999. De procedure begon met een beroepschrift van 22 mei 2002, ingediend na een tuchtbeschikking die op 13 mei 2002 aan appellant was bekendgemaakt. De zaak werd behandeld op een zitting op 29 oktober 2002, waar appellant in persoon verscheen en waar mr. R.B.R. Henke als getuige optrad.

De grondslag van het geschil was de vaststelling dat op het bedrijf van appellant herhaaldelijk Salmonellabesmettingen waren geconstateerd, zonder dat de vereiste onderzoeken naar de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen waren uitgevoerd. Het Tuchtgerecht oordeelde dat appellant, ondanks eerdere waarschuwingen, niet had voldaan aan zijn verplichtingen en dat zijn handelen een potentieel gevaar voor de volksgezondheid vormde. De opgelegde tuchtrechtelijke maatregel bestond uit een geldboete van € 2.500, waarvan € 500 voorwaardelijk was met een proeftijd van twee jaar.

Appellant voerde aan dat de boete onterecht was opgelegd, omdat hij slechts een administratieve fout had gemaakt door een formulier niet op tijd in te dienen. Het College oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan en dat de opgelegde maatregel passend was gezien de ernst van de overtredingen. Het beroep van appellant werd dan ook verworpen, en de uitspraak van het Tuchtgerecht werd bevestigd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 02/820 10 december 2002
20311 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant van een op 13 mei 2002, onder nummer TPPE 39/2002 tegen hem gewezen tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector (hierna: Tuchtgerecht).
1. De procedure
Bij beroepschrift van 22 mei 2002, ingekomen ter griffie van het College op 23 mei 2002, heeft appellant beroep ingesteld tegen voormelde tuchtbeschikking, die appellant ter kennis is gebracht bij aangetekende brief van 13 mei 2002.
De secretaris van het Tuchtgerecht heeft het College bij brief van 30 mei 2002 de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 29 oktober 2002. Appellant is in persoon ter zitting verschenen. Ter zitting zijn inlichtingen verstrekt door mr. R.B.R. Henke, werkzaam als coördinator rechtshandhaving bij het Gemeenschappelijk Secretariaat van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (hierna: Productschap).
2. De grondslag van het geschil
In de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 (PBO-blad d.d. 25 februari 2000, nr. 9) (hierna: Verordening), is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 6
1. Indien een besmetting met de in de Bijlage bedoelde schadelijke micro-organismen bij een koppel pluimvee is vastgesteld dient, onverminderd enig ander wettelijk voorschrift, de ondernemer die een pluimveebedrijf uitoefent, op wiens bedrijf het betreffende koppel zich bevindt, onmiddellijk na het ontruimen van de stal waarin hij dat koppel heeft gehouden, de betreffende stal grondig te reinigen en te ontsmetten.
(…)
3. Na het reinigen en ontsmetten, als bedoeld in het eerste lid, is de ondernemer verplicht een onderzoek op de aanwezigheid in de stal van de in de Bijlage onderdeel a. bedoelde schadelijke micro-organismen uit te laten voeren door
een erkende instantie.(…)
Artikel 10
1. (…)
2. Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8 en 9 worden tevens tuchtrechtelijke maatregelen gesteld.
3. De tuchtrechtelijke maatregelen bedoeld in lid 1 zijn:
(…)
b. een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden, welke geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd;
(…)"
In het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999 (hierna: Hygiënebesluit) is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 6
1. In het geval dat twee keer achtereenvolgend in een stal bij een koppel vleeskuikens een besmetting met Salmonella is aangetoond dient de stal te worden onderzocht op de aanwezigheid van Salmonella.
(…)"
3. Het berechtingsrapport
Het berechtingsrapport, op 17 december 2001 opgemaakt door B, controleur bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten, heeft, voor zover hier van belang, de navolgende inhoud:
" Op 16 augustus 2001 omstreeks 09.10 uur bevond ik, relatant B, mij op een perceel gelegen aan de C te X.
Aldaar is het vleeskuikenbedrijf van A gevestigd, geregistreerd bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren onder nummer Y, zijnde een vleeskuikenbedrijf als bedoeld in artikel 1 aanhef onder 15 van de Verordening hygiëne voorschriften pluimveehouderij 1999.
Ik bevond mij aldaar ter controle op de voorschriften van de "Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999" en het "Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999".
Uit beschikbare informatie is het mij, relatant, bekend dat er op bedoeld vleeskuikenbedrijf onder meer op 17 februari 2000, 13 april 2000, 8 juni 2000 en 3 augustus 2000 telkens 125.000 kuikens zijn opgezet.
Tevens zag ik dat op bedoeld perceel vijf pluimveestallen waren gevestigd.
Op tijd en plaats voornoemd sprak ik aldaar met een persoon aan wie ik mij in mijn functie bekend maakte en die ik met het doel van mijn komst in kennis stelde en die mij verklaarde A te zijn, hierna te noemen betrokkene.
Vergezeld door betrokkene controleerde ik voornoemd vleeskuikenbedrijf.
Mede aan de hand van de aan mij ter beschikking gestelde administratie zag ik dat op de navolgende wijze niet aan de verplichtingen was voldaan:
- niet aangetoond kon worden dat na de op 19 mei 2000 en 10 juli 2000 geconstateerde Salmonellabesmettingen
van de respectievelijk op 13 april 2000 in hok 2 en op 8 juni 2000 in hok 2 opgezette vleeskuikens, na het reinigen en ontsmetten van de stallen en voor de opzet van nieuwe kuikens op 8 juni 2000 en 3 augustus 2000 een onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen in de stallen was uitgevoerd door een erkende instantie;
zijnde verplichtingen zoals voorgeschreven in artikel 6 lid 3 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999, jo. artikel 6 lid 1 van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999.
Als bijlage I is een "uitslagen overzicht van bemonsteringen in kader van "plan van aanpak" vleeskuikenbedrijven" bij dit berechtingsrapport gevoegd.
Naar aanleiding van deze bevindingen bevond ik, relatant B, mij op 12 september 2001 wederom op het perceel gelegen aan de C te X. Ik sprak aldaar wederom met betrokkene, die mij al eerder had opgegeven te zijn:
Betrokkene : - - - - - - - - - - - A - - - -
geboren op DATUM te X, wonende C, X, van beroep pluimveehouder.
Na betrokkene met de bevindingen in kennis gesteld te hebben, verklaarde hij mij op mijn vragen het volgende, zakelijk weergegeven:
"Ik ben eigenaar van dit vleeskuikenbedrijf en als zodanig verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken binnen dit bedrijf. Het bedrijf staat bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren geregistreerd onder nummer Y.
Voor wat betreft de door u geconstateerde bevindingen kan ik u mededelen dat ik hieromtrent niets te verklaren heb."
Ik heb betrokkene medegedeeld dat tegen hem een berechtingsrapport ten behoeve van het Tuchtgerecht van het Productschap voor Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector, zal worden opgemaakt.
Op 29 januari 1998, 1 april 1999 en 22 maart 2000 zijn eveneens inspecties door een inspecteur van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten in het kader van de "Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij" op de bedrijven van betrokkene uitgevoerd. Tijdens deze inspecties is betrokkene eveneens gewezen op afwijkingen zoals omschreven in dit berechtingsrapport.
Hiervan heb ik dit berechtingsrapport naar waarheid opgemaakt, gedagtekend en ondertekend te Barneveld op 17 december 2001.
(…)
Bijlage: uitslagenoverzicht"
4. De bestreden tuchtbeschikking
Bij de bestreden tuchtbeschikking heeft het Tuchtgerecht onder meer als volgt overwogen en beslist:
"°Aan de orde is het in genoemd berechtingsrapport gestelde verwijt dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder nummer Y, door betrokkene:
niet kan worden aangetoond dat na de op 19 mei 2000 en 10 juli 2000 geconstateerde Salmonellabesmettingen van de respectievelijk op 13 april 2000 in hok 2 en op 8 juni 2000 in hok 2 opgezette vleeskuikens en na het reinigen en ontsmetten van de stallen, een onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen Salmonella in deze stallen is uitgevoerd door een erkende instantie. Vervolgens zijn op 8 juni 2000 en 3 augustus 2000 nieuwe kuikens opgezet.
°Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector, het volgende: Voor de pluimveesector is een "Plan van Aanpak" opgesteld om besmettingen van pluimvee met Salmonella en Campylobacter terug te dringen teneinde de consument een betere bescherming te bieden tegen mogelijke door deze besmettingen te veroorzaken gezondheidsproblemen. Een samenstel van maatregelen is thans van kracht op grond van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999. Teneinde het met het plan van aanpak beoogde doel te bereiken is het van het grootste belang dat een ieder zich houdt aan het totale pakket van de geldende maatregelen.
°Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport, vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder nummer Y, het volgende strafbare feit heeft plaatsgevonden:
dat na de op 19 mei 2000 en 10 juli 2000 geconstateerde Salmonellabesmettingen van de respectievelijk op 13 april 2000 in hok 2 en op 8 juni 2000 in hok 2 opgezette vleeskuikens en na het reinigen en ontsmetten van de stallen, geen onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen Salmonella in deze stallen is uitgevoerd door een erkende instantie. Vervolgens zijn op 8 juni 2000 en 3 augustus 2000 nieuwe kuikens opgezet.
Dit levert op een zeer ernstige overtreding vallend onder artikel 6 lid 3 Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 jo. artikel 6 lid 1 van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999.
°Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht goede nota van de verklaring van de betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer VO 1127. Het Tuchtgerecht overweegt dat:
1. betrokkene noch schriftelijk, noch mondeling verweer heeft gevoerd;
2. op het bedrijf herhaaldelijk Salmonella-besmettingen zijn geconstateerd;
3. betrokkene meermalen in het verleden voor soortgelijke overtredingen is gewaarschuwd en zijn handelwijze derhalve een potentieel gevaar voor de volksgezondheid vormt.
°Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector, dat A - gelet op artikel 10 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 - de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd: Een geldboete van € 2.500 (tweeduizendvijfhonderd euro), waarvan € 500 (vijfhonderd euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het voorwaardelijk deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze beschikking niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 dan wel enige verordening houdende bepalingen omtrent hygiënevoorschriften met betrekking tot de pluimveehouderij mag worden overtreden.
Het tuchtgerecht heeft bij het opleggen van de tuchtrechtelijke maatregel tevens rekening gehouden met de omvang van het bedrijf van betrokkene.
(…)"
5. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Nagelaten is het juiste formulier naar de bevoegde instantie toe te sturen. Het Tuchtgerecht heeft appellant hiervoor echter ten onrechte een boete opgelegd.
Sprake is namelijk van een administratieve fout en niet van een inhoudelijke fout. Wegens drukte heeft appellant vergeten om bedoeld formulier naar de bevoegde instantie te versturen. Bovendien worden kosten noch moeite bespaard om besmetting van de Salmonellabacterie op het bedrijf van appellant te voorkomen. Genoemd worden het sinds geruime tijd voeren van overleg over mogelijke opties met enige bedrijven en het ID.DLO en het betrekken van kuikens van een bedrijf waar wordt gewerkt met bepaalde zuren, teneinde Salmonellabesmetting te voorkomen, dan wel te bestrijden. Gelet hierop is appellant ten onrechte de onderhavige boete opgelegd wegens het slechts niet overleggen van het juiste formulier naar aanleiding van twee geconstateerde besmettingen. Appellant verzoekt daarom de opgelegde tuchtrechtelijke maatregel ongedaan te maken.
Reeds eerder hebben controles op Salmonellabesmetting op het bedrijf van appellant plaatsgevonden. Deze hebben niet geleid tot sancties jegens appellant.
6. De beoordeling
6.1 In de bestreden tuchtbeschikking is vastgesteld dat appellant niet heeft bestreden dat hij, nadat op zijn bedrijf Salmonellabesmetting bij een koppel vleeskuikens was geconstateerd, namelijk op 19 mei 2000 en 10 juli 2000 van de in hok 2 op respectievelijk 13 april 2000 en 8 juni 2000 opgezette vleeskuikens, na het reinigen en ontsmetten van de stallen, geen onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen Salmonella in deze stallen heeft doen uitvoeren door een erkende instantie en dat hij vervolgens op 8 juni 2000 en 3 augustus 2000 nieuwe kuikens heeft opgezet.
In beroep heeft appellant deze vaststelling bestreden - althans zo heeft het College begrepen - door te stellen dat hij slechts is vergeten het juiste formulier naar de bevoegde instantie te verzenden en dat er derhalve niet van een inhoudelijke, maar slechts van een administratieve fout sprake is. Hiermee heeft appellant naar het oordeel van het College niet aannemelijk gemaakt dat hij een dergelijk onderzoek daadwerkelijk heeft doen uitvoeren. Appellant heeft geen ter zake opgesteld onderzoeksrapport overgelegd en evenmin anderszins aannemelijk gemaakt dat het bedoelde onderzoek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Gelet hierop en gezien het dienaangaande gestelde in het berechtingsrapport, hiervoor in rubriek 3 weergegeven, is overtreding van artikel 6, derde lid, van de Verordening juncto artikel 6, eerste lid, van het Hygiënebesluit derhalve bewezen.
Dat appellant, naar hij heeft gesteld, wegens drukte er niet toe is gekomen om het formulier betreffende vorenbedoeld onderzoek te versturen, kosten noch moeite worden bespaard om op zijn bedrijf in de stallen besmetting van de Salmonellabacterie te voorkomen, en hij hierover overleg voert met diverse bedrijven en instellingen, doet, wat daar ook van zij, hier niet aan af. Deze inspanningen van appellant brengen immers niet met zich dat hij niet is gehouden tot naleving van de op hem rustende verplichting tot het doen uitvoeren van het bedoelde onderzoek.
6.2 Uit artikel 10, tweede en derde lid, en onder b, van de Verordening volgt dat in een geval als hier aan de orde als tuchtrechtelijke maatregel een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden, welke geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd, wordt genomen.
Het College vat de stellingen van appellant op als mede te zijn gericht tegen de zwaarte van de opgelegde tuchtrechtelijke maatregel.
Het College overweegt hieromtrent dat het Tuchtgerecht heeft overwogen dat het achterwege blijven van een onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen Salmonella door een erkende instantie na de geconstateerde Salmonellabesmetting in de stallen van appellant, een potentieel gevaar voor de volksgezondheid vormt.
Bij de vaststelling van de opgelegde maatregel heeft het Tuchtgerecht voorts uitdrukkelijk rekening gehouden met de omvang van het vleeskuikenbedrijf van betrokkene, alsmede met het feit dat op het bedrijf van appellant reeds eerder en herhaaldelijk Salmonella-besmettingen zijn geconstateerd, alsook met het feit dat appellant reeds eerder, meermalen, voor soortgelijke overtredingen is gewaarschuwd.
Gezien het geheel van de ter zake dienende feiten en omstandigheden acht ook het College de opgelegde boete ad € 2.500,--, waarvan € 500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.
Het beroep dient dan ook te worden verworpen.
Deze uitspraak berust op de voorschriften, vermeld in de bestreden tuchtbeschikking, alsmede op titel IV van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie.
7. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. M.A. Fierstra en mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Rapmund, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2002.
w.g. M.A. van der Ham w.g. I.K. Rapmund