ECLI:NL:CBB:2002:AF1529

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/587
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van restitutie voor particuliere opslag van varkensvlees en de naleving van Europese verordeningen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de terugvordering van een restitutiebedrag dat was toegekend aan appellante, een onderneming die zich bezighoudt met de opslag en export van varkensvlees. De zaak is ontstaan na een besluit van het Productschap Vee en Vlees, waarin werd gesteld dat appellante niet had voldaan aan de voorwaarden voor de particuliere opslag van varkensvlees, zoals vastgelegd in verschillende Europese verordeningen. De kern van het geschil was of appellante de goederen binnen de gestelde termijn van zeven maanden had uitgeslagen uit het douane-entrepot. Het College heeft vastgesteld dat de termijn was overschreden, wat leidde tot de conclusie dat de restitutie niet kon worden toegekend. De appellante voerde aan dat de regelgeving onduidelijk was en dat er sprake was van een dubbele straf door de combinatie van terugvordering en een strafverhoging van 20%. Het College oordeelde echter dat de regelgeving duidelijk was en dat de appellante niet aan de voorwaarden had voldaan. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de Europese regelgeving bij de toekenning van restituties voor landbouwproducten. Het College verklaarde het beroep van appellante ongegrond en bevestigde de beslissing van het Productschap om de restitutie terug te vorderen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 01/587 20 november 2002
7200 Restitutie
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellante,
gemachtigde: C, directeur van appellante,
tegen
het Productschap Vee en Vlees, te Rijswijk, verweerder,
gemachtigden: mr. B.M.J. Kloppenburg en S. van Schendel, beiden werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 24 juli 2001 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 juni 2001. Bij dit besluit is een beslissing genomen op het bezwaar van appellante tegen terugvordering van restitutie.
Op 7 september 2001 heeft het College de gronden van het beroep ontvangen.
Verweerder heeft onder overlegging van de op de zaak betrekking hebbende stukken onder dagtekening 24 januari 2002 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2002. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten nader toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees luidt als volgt:
" Artikel 3
De volgende interventiemaatregelen kunnen worden genomen om een aanzienlijke daling der prijzen te vermijden of in te perken:
- steunverlening aan de particuliere opslag,
(…)"
Verordening (EEG) nr. 3444/90 van de Commissie van 27 november 1990 houdende uitvoeringsbepalingen betreffende de toekenning van steun voor de particuliere opslag van varkensvlees luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
" (…)
Overwegende dat de marktsituatie en de te verwachten ontwikkeling ervan, het wenselijk kunnen maken de contractant te stimuleren zijn voorraad reeds bij inslag voor de uitvoer te bestemmen; dat het voor dat geval dienstig is de voorwaarden vast te stellen waaronder vlees waarvoor een opslagcontract is gesloten tegelijk onder de regeling als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad van 4 maart 1980 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwprodukten (…) kan worden gebracht om aldus voor de betaling vooraf van de uitvoerrestituties in aanmerking te kunnen komen;
(…)
Artikel 1
De steun voor de in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2759/75 bedoelde particuliere opslag wordt toegekend overeenkomstig de bij deze verordening vastgestelde voorwaarden.
Artikel 2
1. Het contract betreffende de particuliere opslag van varkensvlees wordt gesloten tussen de interventiebureaus van de Lid-Staten en natuurlijke of rechtspersonen (…)
Artikel 3
(…)
3. Het contract dient met name de volgende onderdelen te bevatten:
(…)
d) de opslagperiode,
(…)
Artikel 4
(…)
4. Wanneer de ingeslagen produkten onder de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 565/80 bedoelde regeling worden gebracht:
- wordt, in afwijking van artikel 28, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 3665/87, de in die bepaling genoemde termijn zodanig verlengd dat hij de maximale periode van de contractuele opslag omvat, verlengd met een maand;
(…)"
Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2042/98 van de Commissie van 25 september 1998 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de toekenning van steun voor de particuliere opslag in de sector varkensvlees, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2619/98 van de Commissie van 4 december 1998, luidt als volgt:
" Artikel 1
1. Vanaf 28 september 1998 kunnen overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 3444/90 aanvragen voor steun voor de particuliere opslag worden ingediend. De lijst van producten die hiervoor in aanmerking komen en de desbetreffende bedragen zijn in de bijlage vastgesteld.
(…)"
In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2042/98 is vastgesteld welke steunbedragen voor welke producten worden verleend bij een opslagtermijn van vier, vijf of zes maanden.
Artikel 5, eerste lid, van Verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad van 4 maart 1980 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwprodukten luidt als volgt:
" Artikel 5
1. Op verzoek van de belanghebbende wordt een bedrag dat gelijk is aan de uitvoerrestitutie uitbetaald zodra de produkten of goederen onder het stelsel van douane-entrepots of vrije zones zijn gebracht met het oog op uitvoer binnen een bepaalde termijn.
(…)"
Verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwprodukten luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
" HOOFDSTUK 3 VOORSCHOT OP DE RESTITUTIE IN GEVAL VAN VERWERKING OF OPSLAG VÓÓR DE UITVOER - TOEPASSING VAN VERORDENING (EEG) Nr. 565/80
(…)
Artikel 25
1. Indien de exporteur zijn voornemen te kennen geeft de produkten of goederen na verwerking of opslag uit te voeren met toekenning van een restitutie op grond van de in de artikelen 4 of 5 van Verordening (EEG) nr. 565/80 vastgestelde regelingen, worden die regelingen toegepast op voorwaarde dat bij de douaneautoriteiten een verklaring, hierna betalingsaangifte te noemen, wordt ingediend.
(…)
Artikel 28
(…)
5. De termijn waarbinnen de produkten of goederen onder een stelsel van douane-entrepots of van vrije zones kunnen blijven is vanaf de datum waarop de betalingsaangifte wordt aanvaard, zes maanden.
Artikel 29
1. Het vooruit te betalen bedrag wordt betaald door de Lid-Staat waarin de betalingsaangifte is aanvaard.
(…)
Artikel 31
1. Vóór de aanvaarding van de betalingsaangifte moet een zekerheid worden gesteld die gelijk is aan (…) vermeerderd (…) met 20% (…).
(…)
Artikel 32
1. Binnen 60 dagen na de dag waarop de produkten of goederen niet langer zijn onderworpen aan het in artikel 4 of 5 van Verordening (EEG) nr. 565/80 bedoelde stelsel, moeten de produkten of goederen:
- het douanegebied van de Gemeenschap in ongewijzigde staat verlaten verlaten,
(…)
Artikel 33
(…)
2. De zekerheid wordt volledig vrijgegeven nadat het bewijs is geleverd dat:
a) de in (…) artikel 28, lid 5, en artikel 32, lid 1, voorgeschreven termijnen in acht zijn genomen.
(…)
3. Behoudens overmacht gelden de volgende bepalingen:
a) Wanneer een van de in (…) artikel 28, lid 5, en artikel 32, lid 1, vastgestelde termijnen niet in acht is genomen
i) wordt de restitutie eerst verlaagd met 15%. Het overblijvende bedrag van de restitutie, hierna „verlaagde restitutie" te noemen, wordt als volgt verder verlaagd:
ii) voor elke dag waarmee de in (…) artikel 28, lid 5, bepaalde termijn wordt overschreden, wordt de verlaagde restitutie verder met 2% verlaagd, en
iii) voor elke dag waarmee de in (…) artikel 32, lid 1, bepaalde termijn wordt overschreden, wordt de verlaagde restitutie verder met 5% verlaagd.
De verbeurde zekerheid is gelijk aan:
- het bedrag waarmee de restitutie overeenkomstig de vorige alinea wordt verlaagd, verhoogd met 20%.
(…)"
De artikelen 54 en 55 van Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten luiden als volgt:
" Artikel 54
1. Verordening (EEG) nr. 3665/87 wordt ingetrokken.
Zij blijft evenwel van toepassing
- op de uitvoer waarvoor de aangifte ten uitvoer vóór het van toepassing worden van deze verordening is aanvaard,
en
- in geval van toepassing van Verordening (EEG) nr. 565/80, op de uitvoer waarvoor de betalingsaangifte vóór het van toepassing worden van de onderhavige verordening is aanvaard.
(…)
Artikel 55
Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 1999."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- In het kader van de steunregeling particuliere opslag heeft appellante met Laser contracten afgesloten ter zake van de opslag van een tiental partijen varkensvlees in vrieshuis Arctic B.V. te Nootdorp. In verband hiermee heeft appellante bij drie afzonderlijke formulieren verklaard dat de daarop vermelde partijen varkensvlees volgens de voorwaarden "Regeling particuliere opslag varkensvlees 22/98" op de aangegeven data in evengenoemd vrieshuis werden ingevroren en opgeslagen. Blijkens deze formulieren bedraagt de opslagperiode zes maanden, zijn de partijen varkensvlees ingeslagen op verschillende data van 31 december 1998 tot en met 15 februari 1999 en vallen deze partijen onder de regeling préfinanciering.
- Tegelijkertijd zijn de desbetreffende partijen varkensvlees in het hiervoor genoemde vrieshuis ingeslagen in douane-entrepot onder de regeling préfinanciering, respectievelijk ten uitvoer aangegeven. Dit laatste is geschied met formulieren COM 7, gedateerd op een aantal in januari en februari 1999 gelegen data. Op deze formulieren is onder meer vermeld: "RET. EXP. mededeling vlees nr. 22/98 verord. eeg 2042/98 (…) inslag in entrepot arctic Nootdorp (…)". Verweerder heeft ter zake van de onderhavige partijen restitutie betaald aan appellante onder dekking van door appellante gestelde zekerheden.
- Op een aantal in september 1999 gelegen data zijn deze partijen varkensvlees, met (aangifte)formulieren L bij uitvoer (F), uit het douane-entrepot uitgeslagen in verband met uitvoer naar Kroatië.
- Bij besluit van 7 juni 2000 heeft verweerder een deel van de uitbetaalde restitutie-bedragen, verhoogd met 20%, van appellante teruggevorderd. Hiertoe is onder meer het volgende overwogen:
" (…)
Overeenkomstig het gestelde in artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3444/90, dienen de goederen binnen 7 maanden uitgeslagen te zijn uit het douane-entrepot. Daarnaast dienen de goederen, overeenkomstig het gestelde in artikel 32, lid 1 van Verordening (EEG) nr. 3665/87, binnen 60 dagen na de dag waarop de goederen niet langer zijn onderworpen aan het in artikel 5 van Verordening (EEG) 565/80 bedoelde stelsel, het douanegebied van de E.U. te hebben verlaten.
Uit de formulieren VE blijkt dat de ten uitvoer aangegeven goederen buiten de gestelde 7 maanden termijn uitgeslagen zijn uit het douane-entrepot. (…)
Op grond van het gestelde in artikel 33, lid 2 van Verordening (EEG) nr. 3665/87, dien ik de zekerheid te verbeuren ter hoogte van 15% van de vooruitbetaalde restitutie. Voorts dient de zekerheid voor het resterende restitutiebedrag te worden verminderd met een procentuele aftrek van 2%, voor elke dag waarmee de 7 maanden termijn is overschreden.
Gelet op het vorenstaande ben ik genoodzaakt op grond van artikel 33, lid 1 van Verordening (EEG) nr. 3665/87 de ten onrechte aangevraagde restitutie niet toe te kennen en het daarmee gemoeide restitutie bedrag ad f 11.967,25 terug te vorderen, verhoogd met 20%, zijnde een bedrag van f 2.393,46. (…)"
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 6 juli 2000 een bezwaarschrift ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in:
" (…)
Met de Com 7 formulieren no. 926403, onderscheidelijk 926404, 926406, 926408, 926410, 926412 en 926413 welke formulieren betalingsaangiften zijn in de zin van artikel 25, zijn zendingen varkensvleesproducten onder het stelsel van douane-entrepots geplaatst. Naar aanleiding hiervan is op grond van artikel 29 Verordening aan u een voorschot van de restitutie betaald.
Op 5 januari 1999 is de betalingsaangifte van dit Com 7 formulier 926403 aanvaard. Dit betekent dat voor de bijhorende restitutie-aanvraag de 7-maandentermijn eindigt op 5 augustus 1999. Nu de goederen op 10 september 1999 zijn uitgeslagen heeft u de 7-maandentermijn met 35 dagen overschreden. Voor de overige Com 7 formulieren waarbij de 7-maanden termijn is overschreden, verwijst het productschap u naar het bij de brief van 7 juni 2000 gevoegde overzicht.
Het productschap is op grond van artikel 33, eerste en tweede lid, Verordening (EEG) nr. 3665/87 juncto artikel 29 Verordening (EEG) nr. 2220/85 gehouden het teveel betaalde voorschot terug te vorderen, verhoogd met 20%, nu uit de door u overhandigde formulieren VE blijkt dat u na het verstrijken van deze termijn van zeven maanden de goederen heeft uitgeslagen uit het douane-entrepot, waardoor u niet heeft voldaan aan het in artikel 28, vijfde lid, van de Verordening juncto artikel 4 van de Verordening (EEG) nr 3444/90 gestelde. (…)
Nu ook overigens niet is gebleken dat de terugvordering in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of anderszins onjuist is, verklaart het productschap uw bezwaar ongegrond en handhaaft zijn beslissing van
7 juni 2000 (…)."
4. Het standpunt van appellante
Bij haar aanvullend beroepschrift heeft appellante het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:
" Ik kan mij met het besluit niet verenigen daar de regelgeving op dit gebied spreekt over 60 dagen (2 maanden).
De contractperiode met laser (P O) was zes maanden dus in het totaal 8 maanden en het produktschap legt de heffing op na 7 maanden.
Bovendien moet de restitutie worden terugbetaald plus een strafverhoging van 20%. Ook worden de desbetreffende Agrexcertificaten als niet gebruikt beschouwd, zodat hier op de borgstellingen komen te vervallen en een boete hier op volgt.
De export vindt dan eigenlijk 'restitutieloos' plaats, terwijl er bij export wel recht is op restitutie."
Ter zitting heeft appellante gewezen op het volgende.
In de "Mededeling vlees no. 22/98 inzake regeling voor steunverlening aan de particuliere opslag in de sector varkensvlees 1998-I" d.d. 24 september 1998 van Laser is vermeld dat de totale hoeveelheid varkensvlees moet zijn uitgevoerd uiterlijk de zestigste dag na de overeengekomen opslagperiode. De totale termijn waarbinnen het opgeslagen varkensvlees diende te worden uitgevoerd bedroeg op grond van de particuliere opslagregeling derhalve zes maanden + zestig dagen. Verweerder gaat echter uit van een termijn van zeven maanden. Dit betekent dat de particuliere opslagregeling en de préfinancieringsregeling strijdig met elkaar zijn.
Voorts heeft appellante ter zitting nog het volgende aangevoerd.
Door toepassing van een strafkorting en een straftoeslag op de restitutie, is sprake van een dubbele straf.
Op de COM 7 formulieren staan twee douanestempels. Niet duidelijk is welke stempel verweerder doorslaggevend acht, terwijl dit wel van belang kan zijn, aangezien het tweede stempel veelal pas drie tot vier dagen na het eerste wordt gezet.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Aan het in bezwaar gehandhaafde terugvorderingsbesluit van 7 juni 2000 ligt kennelijk ten grondslag een impliciet mede in dit besluit vervatte, gedeeltelijke intrekking van het besluit tot toekenning van de betrokken restitutie. Ingevolge het bepaalde bij de artikelen 9 en 11 In- en uitvoerwet, juncto artikel 9, tweede lid, In- en uitvoerbesluit landbouwgoederen 1980 en artikel 118 In- en uitvoerbeschikking landbouwgoederen 1981, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van de bestreden besluiten, is verweerder bevoegd restituties in te trekken, indien blijkt dat ingevolge een toepasselijk communautair voorschrift daarop geen aanspraak kan worden gemaakt.
5.2 Appellante heeft gebruik gemaakt zowel van de mogelijkheid om ten aanzien van een hoeveelheid vlees een contract voor particuliere opslag af te sluiten, als de mogelijkheid om deze hoeveelheid tegelijk onder het stelsel van douane-entrepots te brengen. Deze laatste mogelijkheid benut appellante ten einde in aanmerking te komen voor restitutie uit hoofde van de préfinancieringsregeling. Gelet op de gekozen combinatie van regelingen diende appellante te voldoen aan zowel de in Verordening (EEG) nr. 3444/90 en Verordening (EG) nr. 2042/98 neergelegde voorwaarden van de particuliere opslagregeling, als de in hoofdstuk 3 van Verordening (EEG) nr. 3665/87 neergelegde voorwaarden van de préfinancieringsregeling.
Dat ingevolge (artikel 28, vijfde lid, van) laatstgenoemde regeling als voorwaarde geldt dat onder het stelsel van douane-entrepots gebrachte producten na maximaal zes maanden moeten worden uitgeslagen, terwijl een zodanige voorwaarde niet is gesteld in het kader van de particuliere opslagregeling, betekent niet dat, zoals appellante heeft gesteld, beide regelingen strijdig met elkaar zijn. Het gaat hier immers om twee verschillende regelingen met ieder hun eigen voorwaarden. Het College wijst er in dit verband nog op dat de "Mededeling vlees no. 22/98 inzake regeling voor steunverlening aan de particuliere opslag in de sector varkensvlees 1998-I", waarnaar appellante heeft verwezen ter onderbouwing van haar stelling dat de opslagtermijn acht maanden bedroeg, uitsluitend betrekking heeft op de particuliere opslagregeling.
Indien, zoals in het onderhavige geval, ingeslagen producten waarop de particuliere opslagregeling van toepassing is, onder het stelsel van douane-entrepots worden gebracht, wordt ingevolge artikel 4, vierde lid, van Verordening (EEG) nr. 3444/90 "in afwijking van artikel 28, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 3665/87, de in die bepaling genoemde termijn zodanig verlengd dat hij de maximale periode van de contractuele opslag omvat, verlengd met een maand". Uit de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2042/98 volgt dat de periode van contractuele opslag voor de onderhavige producten vier, vijf of zes maanden kan bedragen. De maximale periode bedraagt dus zes maanden. Dit betekent, zoals verweerder terecht heeft gesteld, dat, in afwijking van artikel 28, vijfde lid, van Verordening (EEG) nr. 3665/87, de in het kader van de préfinancieringsregeling maximaal toegestane termijn waarbinnen de onderhavige partijen varkensvlees in douane-entrepot mochten blijven, zeven maanden bedroeg.
Appellante heeft niet betwist dat de onderhavige partijen varkensvlees niet binnen laatstgenoemde termijn zijn uitgeslagen. Voorts moet als vaststaand - door appellante niet, althans onvoldoende weersproken - worden aangenomen dat de zeven-maandentermijn is overschreden met het door verweerder - per partij -vastgestelde aantal dagen. Voorzover appellante heeft willen betogen dat deze termijn, uitgaande van de tweede op de COM 7 formulieren geplaatste douanestempel, niet of met minder dagen is overschreden, verwerpt het College dit betoog reeds omdat voor alle door verweerder overgelegde COM 7 formulieren geldt dat op de daarop geplaatste douanestempels, voorzover leesbaar, dezelfde datum voorkomt.
Aldus staat vast dat, en in hoeverre de termijn waarbinnen de onderhavige partijen varkensvlees in douane-entrepot opgeslagen mochten blijven, is overschreden. Artikel 33 van Verordening (EEG) nr. 3665/87 bepaald dat, en in hoeverre restituties (moeten) worden verlaagd indien deze termijn niet acht wordt genomen. Derhalve bestond voor de desbetreffende partijen geen aanspraak op een deel van de reeds uitbetaalde restitutie. Hieruit volgt dat verweerder ingevolge de hiervoor genoemde nationale voorschriften bevoegd was de op de onderhavige partijen varkensvlees betrekking hebbende restitutie gedeeltelijk in te trekken. Hiervan uitgaande was verweerder tevens bevoegd de hiermee overeenkomende restitutiebedragen, verhoogd met 20%, van appellante terug te vorderen. Van een dubbele straf in de door appellante bedoelde zin is naar het oordeel van het College geen sprake. Dat appellante geen recht kan doen gelden op restitutie voorzover zij niet aan de voor uitbetaling geldende voorwaarden voldoet, kan immers niet als een sanctie worden aangemerkt.
5.3 Gelet op het vorenoverwogene, dient het beroep van appellante ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. M.J. Kuiper en mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002.
w.g. D. Roemers w.g. W.F. Claessens