ECLI:NL:CBB:2002:AF1224

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/349
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • C.M. Wolters
  • W.E. Doolaard
  • F.W. du Marchie Sarvaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van de beoordeling van de praktijkproef voor makelaars

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 november 2002 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening van een eerdere beslissing. De verzoeker, A, had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordwest-Holland, waarbij zijn beoordeling van de praktijkproef als makelaar werd gehandhaafd. De eerdere uitspraak, gedaan op 9 januari 2002, was ongegrond verklaard. A heeft op 22 februari 2002 herziening gevraagd, met aanvullende gronden op 13 maart 2002. De Kamer heeft op 5 april 2002 zijn zienswijze aan het College medegedeeld, en de mondelinge behandeling vond plaats op 18 oktober 2002, waarbij A in persoon verscheen en de Kamer vertegenwoordigd werd door mr drs L.T. van Eijck van Heslinga.

Het wettelijk kader voor herziening is vastgelegd in artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie en artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel stelt dat herziening mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

A betoogde dat het College ten onrechte had geoordeeld dat hij de beoordeling van de praktijkproef niet had bestreden met een deskundigenverklaring. Hij voerde aan dat zijn argumenten en bewijsstukken, waaronder een taxatierapport, niet correct waren beoordeeld. De Kamer stelde echter dat de door A aangedragen argumenten geen nieuwe feiten opleverden die voldeden aan de voorwaarden voor herziening. Het College concludeerde dat alle door A aangedragen stellingen en gegevens bekend waren of konden zijn ten tijde van de eerdere uitspraak.

Uiteindelijk oordeelde het College dat het verzoek om herziening niet voldeed aan de wettelijke voorwaarden en wees het verzoek af. Er werden geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 02/349 6 november 2002
50002 Herziening
Uitspraak inzake het verzoek om herziening van:
A, te B, verzoeker.
1. De procedure
Bij uitspraak van 9 januari 2002 heeft het College het beroep van verzoeker tegen het besluit van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordwest-Holland te Alkmaar (hierna: de Kamer), waarbij de beoordeling van de door verzoeker in het kader van de toelating als makelaar afgelegde praktijkproef werd gehandhaafd, ongegrond verklaard.
Van deze uitspraak heeft verzoeker bij schriftuur, ingekomen op 22 februari 2002, herziening gevraagd.
Verzoeker heeft de gronden van zijn verzoek aangevuld bij brief van 13 maart 2002.
De Kamer heeft op 5 april 2002 zijn zienswijze schriftelijk aan het College medegedeeld.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 oktober 2002. Bij die gelegenheid is verzoeker in persoon verschenen. De Kamer heeft zich doen vertegenwoordigen door mr drs L.T. van Eijck van Heslinga, advocaat te Alkmaar.
2. Het wettelijk kader
Ingevolge artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, juncto artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het College op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij het College eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3. Het verzoek om herziening
Verzoeker heeft betoogd dat het College ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de beoordeling van de praktijkproef niet heeft bestreden met een deskundigenverklaring. Aan zijn weerlegging van het standpunt van de commissie Makelaardij heeft een gedegen en zorgvuldig onderzoek ten grondslag gelegen. Voorts heeft hij ter onderbouwing van zijn rekenmethodiek de auteur van het boek "Taxatieleer" en verschillende makelaars de opgaven en zijn uitwerkingen in laten zien en een onafhankelijke verklaring gekregen.
Ten onrechte heeft het College in zijn uitspraak overwogen dat met betrekking tot de taxatie van het pand Groot-Nieuwland door verzoeker geen berekeningen van de oppervlakte zijn overgelegd. Dit was wel het geval.
De afwijking van de vloeroppervlakte is door de commissie Makelaardij te zwaar aangerekend. Blijkens een per e-mail afgelegde verklaring van de voorzitter van de Vereniging van Register Vastgoed Taxateurs is een tolerantie van 5% normaal.
Voorts blijkt uit een taxatie-rapport van een beëdigd makelaar dat verzoeker bij de taxatie van het pand Groot-Nieuwland geen onjuiste maatstaven heeft aangelegd. Door een misverstand is dit rapport niet eerder overgelegd.
Ten onrechte is niet in aanmerking genomen dat een lid van de examencommissie optrad als voorzitter van de commissie Bezwaarschriften en dat van laatstgenoemde commisie tevens de persoon deel uitmaakte die namens de Kamer beslist over overname van het advies.
4. Het standpunt van de Kamer
De Kamer heeft zich op het standpunt gesteld dat de door verzoeker aangedragen argumenten geen feiten opleveren als bedoeld in hogervermeld artikel 8:88 van de Awb. Alle door verzoeker aangedragen stellingen en gegevens waren bekend of konden bekend zijn ten tijde van de uitspraak van het College.
5. De beoordeling van het verzoek
Het College dient, gelet op de in artikel 8:88 Awb gestelde voorwaarden voor herziening, in de eerste plaats vast te stellen of datgene wat door verzoeker als nieuw gebleken feiten c.q. omstandigheden is aangedragen wel als zodanig kan worden gekwalificeerd. Het College overweegt daarbij dat het rechtsmiddel herziening, zoals de wetsgeschiedenis van de Awb ook bevestigt, in de mogelijkheden voor een succesvol gebruik beperkt is, en dat het niet is gegeven om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de eerder aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
Al hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht was hem reeds bekend of kon hem bekend zijn ten tijde van de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd.
- De door verzoeker genoemde gegevens waarmee zijns inziens het oordeel van de commissie Makelaardij met vrucht wordt bestreden bevonden zich in het dossier dat behoort bij de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd.
- Verzoekers standpunt dat de berekeningen van het vloeroppervlak wel waren overgelegd bij het examen is in die uitspraak reeds verworpen. In dit verband is voorts overwogen dat niet zozeer de uitkomst van de berekeningen als wel het ontbreken van een onderbouwing van die uitkomst zwaar is aangerekend. De mate van tolerantie was derhalve voor de beoordeling niet relevant.
- Verzoeker beschikte ten tijde dat hij het beroep instelde reeds over het thans door hem overgelegde taxatie-rapport. Dat dit toen als gevolg van een communicatie-stoornis tussen hem en zijn gemachtigde niet is overgelegd komt voor zijn risico.
- De samenstelling van de commissie Bezwaarschriften was verzoeker bekend, zodat hij zijn bezwaren daartegen in beroep naar voren had kunnen brengen.
Uit het vorenstaande volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor herziening, neergelegd in artikel 8:88 Awb. Het verzoek om herziening dient dan ook te worden afgewezen.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, mr W.E. Doolaard en mr F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002.
w.g. C.M. Wolters w.g. R.P.H. Rozenbrand