ECLI:NL:CBB:2002:AF1194
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- B. Verwayen
- H.C. Cusell
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Weigering van verklaringen van geen bezwaar voor oprichting vennootschappen wegens criminele antecedenten
In deze zaak, uitgesproken op 14 november 2002 door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de weigering van de Minister van Justitie om verklaringen van geen bezwaar af te geven voor de oprichting van vier besloten vennootschappen. Appellanten, A en B, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister, dat hun verzoek om deze verklaringen af te wijzen. De Minister baseerde zijn besluit op criminele antecedenten van appellant A, die in 1999 een transactie met het Openbaar Ministerie had aanvaard wegens hennepteelt. De Minister oordeelde dat er gevaar bestond dat de nieuwe vennootschappen voor ongeoorloofde doeleinden gebruikt zouden worden, gezien de antecedenten van A en de voorgenomen activiteiten van de vennootschappen.
De procedure begon met een beroepschrift van appellanten op 15 mei 2001, na de afwijzing van hun verzoek op 17 oktober 2000. Na een hoorzitting op 3 oktober 2002, waarin de standpunten van beide partijen werden toegelicht, heeft het College de zaak beoordeeld. Het College concludeerde dat de Minister terecht had geoordeeld dat de criminele antecedenten van A relevant waren voor de beoordeling van de aanvragen. De Minister had de bevoegdheid om de verklaringen van geen bezwaar te weigeren op basis van de wetgeving, die vereist dat de betrouwbaarheid van beleidsbepalende personen wordt gewogen.
Het College oordeelde dat de omstandigheden die appellanten naar voren brachten, zoals de groei van hun bedrijf en de afwezigheid van andere criminele antecedenten, niet voldoende waren om de weigering van de verklaringen van geen bezwaar te rechtvaardigen. De Minister had op basis van de beschikbare informatie en de relatie tussen de antecedenten en de voorgenomen activiteiten van de vennootschappen een gerechtvaardigd oordeel kunnen vellen. Het beroep van appellanten werd derhalve ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten vergoed.