ECLI:NL:CBB:2002:AF0500

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/660
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering tot vrijgave van zekerheid door het Productschap Vee en Vlees

In deze zaak heeft Jongviand Export B.V. in juni 1997 een bedrag van fl. 49.474,26 aan het Productschap Vee en Vlees overgemaakt, met het verzoek om de zekerheid voor dat bedrag vrij te geven. Echter, op het moment van het verzoek was er onvoldoende ruimte in de gestelde zekerheid om décharge aan de bank te verlenen. Op dat moment was Jongviand Export B.V. een aanzienlijk bedrag van € 1.307.538,95 aan het Productschap verschuldigd, terwijl de hoogte van de gestelde zekerheid slechts € 268.305,75 bedroeg. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak behandeld na een beroepschrift van appellante tegen een besluit van verweerder van 3 juli 2001, waarin het bezwaar tegen de weigering om de zekerheid vrij te geven ongegrond werd verklaard.

De procedure begon op 14 augustus 2001 met de indiening van het beroepschrift. De gronden van het beroep werden op 6 september 2001 ingediend, gevolgd door een verweerschrift op 6 februari 2002. Tijdens de zitting op 27 september 2002 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het College heeft vastgesteld dat appellante in 1999 meerdere verzoeken heeft ingediend om het bedrag van fl. 49.474,26 terug te ontvangen, maar dat verweerder dit heeft afgewezen op basis van een vermeende dubbele blokkering van de bankgaranties.

Het College heeft geconcludeerd dat verweerder onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de weigering om de zekerheid vrij te geven. De stelling dat andere aan appellante gelieerde rechtspersonen een tekort aan zekerheid hebben gesteld, werd niet voldoende onderbouwd. Het College heeft daarom het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De beslissing van het College houdt in dat verweerder opnieuw moet beslissen op het bezwaarschrift van appellante.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 01/660 30 oktober 2002
7200 Restitutie
Uitspraak in de zaak van:
Jongviand Export B.V., te Neede, appellante,
gemachtigde: P.J. den Ouden, directeur van Theold Management & Beheer B.V., te Neede,
tegen
het Productschap Vee en Vlees, te Rijswijk, verweerder,
gemachtigden: mr M.R. Bierling en J.G. van der Blij, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 14 augustus 2001 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 juli 2001. Bij dit besluit is een beslissing genomen op het bezwaar van appellante tegen een weigering om een zekerheid vrij te geven.
Op 6 september 2001 zijn de gronden van het beroep ingediend.
Op 6 februari 2002 is een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 september 2002 heeft verweerder nadere informatie aan het College doen toekomen.
Op 27 september 2002 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Partijen hebben hierbij hun standpunten toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij brief van 20 december 1999 heeft appellante verweerder verzocht een bedrag van fl. 49.474,26, vermeerderd met wettelijke rente, aan haar over te maken. Hiertoe voerde appellante aan dat voor dit bedrag zowel medio 1994 bankgaranties zijn geblokkeerd in verband met verleende exportrestitutie in het dossier "Pacific Rose" als inning via verrekening plaatsvond in het dossier "Weijl", terwijl dubbele blokkering voor hetzelfde formulier niet mogelijk is.
- Bij brief van 28 december 1999 heeft appellante verweerder herinnerd aan de brief van 20 december 1999.
- Bij brief van 29 december 1999 heeft verweerder bericht niet tot de gevraagde uitbetaling over te gaan. Hiertoe is, onder verwijzing naar een bijgevoegd overzicht, overwogen dat het bedrag in mindering is gebracht op de totale claim van verweerder in het dossier "Pacific Rose" en dus niet dubbel is geblokkeerd.
- Bij brief van 30 december 1999 heeft appellante verzocht alsnog aan zijn verzoek van 20 december 1999 te voldoen.
- Bij brief van 10 januari 2000 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de weigering van verweerder van 29 december 1999.
- Op 23 november 2000 heeft appellante haar bezwaar mondeling toegelicht.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe heeft hij, voorzover hier van belang, het volgende overwogen.
" Aangezien u het bedrag van fl. 49.474,16 op 3 juni 1997 heeft voldaan, zou normaal gesproken de bijhorende zekerheid kunnen worden vrijgegeven. Aangezien Jongviand Export bv echter een tekort aan zekerheid heeft gesteld, is het productschap verplicht de vrijgave van de zekerheid achterwege te laten.
Voor de volledigheid attendeert het productschap u er op dat de zekerheid niet is vrijgegeven als een gevolg van een tekort aan gestelde zekerheld van andere aan Jongviand Export b.v. gelieerde (rechts-)personen.
Daarbij is het zo dat het in de rede ligt om zekerheden die zijn gesteld ter stipte nakoming van alle financiële verplichtingen, welke bestaan of kunnen ontstaan ingevolge het bepaalde in of krachtens bij de In- en Uitvoerwet, niet vrij te geven indien aan die verplichtingen, te weten betaling van de teruggevorderde bedragen, niet wordt voldaan."
In het verweerschrift is voorts vermeld:
" Zoals hiervoor weergegeven spelen er een aantal aspecten met betrekking tot het formulier LF 383 126 namelijk de kwestie van de monstername alsmede de invoer in Irak/Jordanië (Pacific Rose-complex).
Appellante heeft in juni 1997 een bedrag van fl. 49.474,26 aan het productschap overgemaakt en derhalve dient de zekerheid voor die hoogte te worden vrijgegeven. Er was op dat moment echter onvoldoende ruimte in de gestelde zekerheid om décharge aan de bank te verlenen.
Artikel 19 van de zekerhedenverordening bepaalt dat de zekerheid wordt vrijgegeven wanneer is vastgesteld dat de betrokkene definitief recht heeft op het voorschot of het voorschot verhoogd met specifieke toeslag is terugbetaald. In dit geval is het voorschot inderdaad betaald maar had appellante andere financiële verplichtingen tegenover het productschap zodat de zekerheid is vrijgegeven maar direct na vrijgave opnieuw is geblokkeerd ter zekerheidstelling van andere verplichtingen van appellante.
Een bankgarantie wordt immers ten algemene gesteld en niet voor specifieke exporten.
Op dit moment is Jongviand Export B.V. een bedrag van € 1.307.538,95 aan het productschap verschuldigd. De hoogte van de gestelde zekerheid bedraagt momenteel € 268.305,75."
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende aangevoerd.
Ter onderbouwing van de weigering om - zoals normaliter na voldoening van het bedrag het geval zou zijn - de zekerheid vrij te geven, stelt verweerder in het bestreden besluit dat appellante een tekort aan zekerheid heeft gesteld. Hiervan was echter geen sprake, noch ten tijde van het primaire besluit, noch ten tijde van het bestreden besluit.
Het bestreden besluit geeft voorts aan dat het vrijgeven van de zekerheid achterwege is gebleven als gevolg van een tekort aan zekerheid van andere aan appellante gelieerde rechtspersonen. Hiervoor ontbreekt evenwel een basis.
5. De beoordeling van het geschil
Appellante heeft verweerders standpunt bestreden dat - na de betaling van fl. 49.474,26 - door haar, hetzij ten tijde van het primaire besluit, hetzij ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende zekerheid was gesteld om het bedrag - volgens verweerders gebruikelijke praktijk - aan hem vrij te geven. Noch uit het bestreden besluit, noch uit de nadien door verweerder gegeven toelichting heeft het College kunnen opmaken op welke gegevens verweerder diens standpunt terzake precies baseert. Het College kan de juistheid van dit standpunt dus niet nagaan.
Voorgaande constatering klemt temeer nu verweerder in het bestreden besluit aangeeft dat vrijgave achterwege blijft omdat andere rechtspersonen dan appellante zelf een tekort aan zekerheid hebben gesteld, terwijl namens hem ter zitting is verklaard dat deze zinsnede in het besluit mogelijk op een vergissing berust.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het College ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten ter grootte van het in het dictum van deze uitspraak vermelde bedrag.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak opnieuw zal beslissen op het bezwaarschrift van 10 januari
2000;
- gelast verweerder het door appellante betaalde griffierecht te vergoeden ad € 204,20 (zegge: tweehonderdvier euro en twintig
cent);
- veroordeelt verweerder in de kosten van appellante tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro);
- wijst het overigens gevorderde af.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr C.J. Borman en mr F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2002.
w.g. D. Roemers w.g. W.F. Claessens