ECLI:NL:CBB:2002:AF0493
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- H.C. Cusell
- M.A. van der Ham
- J.A. Hagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afschaffing van flankerend beleid en de kortingsmaatregel voor AWBZ-instellingen
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 29 oktober 2002, wordt het beroep van verschillende stichtingen in de gezondheidszorg tegen een besluit van het College Tarieven Gezondheidszorg behandeld. De appellanten, waaronder diverse stichtingen voor verpleeghuizen, hebben bezwaar gemaakt tegen de tariefbeschikkingen die door verweerder zijn vastgesteld op basis van de Wet tarieven gezondheidszorg. De kern van het geschil betreft de afschaffing van het flankerend beleid en de voortzetting van de kortingsmaatregel voor de vermogensgroei van AWBZ-instellingen. De appellanten stellen dat de afschaffing van het flankerend beleid onrechtmatig is, omdat dit beleid hen in het verleden heeft geholpen om de negatieve gevolgen van de kortingsmaatregel te mitigeren. Ze betogen dat de vermogenspositie van de instellingen sinds 1996 niet is gegroeid en dat de afschaffing van het flankerend beleid hen in een nadelige positie plaatst.
Het College heeft de procedure in detail behandeld, waarbij het de argumenten van beide partijen heeft afgewogen. De appellanten hebben aangevoerd dat de kortingsmaatregel niet meer gerechtvaardigd is, gezien de stagnatie van de vermogensgroei. Verweerder heeft echter gesteld dat de vermogens van de AWBZ-instellingen in absolute zin zijn gegroeid en dat de afschaffing van het flankerend beleid niet onrechtmatig is, omdat dit beleid strategisch gedrag van instellingen in de hand werkte. Het College concludeert dat de appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat de kortingsmaatregel hen onredelijk benadeelt, en dat de afschaffing van het flankerend beleid niet in strijd is met de wet.
Uiteindelijk verklaart het College het beroep van de appellanten ongegrond, waarbij het benadrukt dat de appellanten zelf verantwoordelijk zijn voor het aanleveren van relevante cijfers over hun vermogenspositie. De uitspraak bevestigt de rechtmatigheid van de genomen besluiten door verweerder en onderstreept het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming binnen de AWBZ-sector.