7. De beoordeling van het geschil
7.1 Gelet op het bepaalde in artikel 81 van de E-wet kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit als hier aan de orde. Appellante is een vereniging die zich ten doel stelt op te treden als behartiger van de belangen van zakelijke energieverbruikers.
Bij regelgeving als hier aan de orde is een dergelijke vereniging over het algemeen zeker als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te beschouwen. Verweerders betoog, dat appellantes belang onvoldoende concreet zou zijn, omdat TenneT voldoende bekend maakt welke criteria zij hanteert en dat de veiling in de praktijk zonder grote problemen functioneert acht het College weinig overtuigend.
Het belang dat appelante heeft bij het feit dat het functioneren van de beheerder van het hoogspanningsnet ook voor wat betreft de buitenlandverbindingen wordt gestuurd door regelgeving afkomstig van de wettelijk daartoe aangewezen autoriteit wordt niet weggenomen doordat TenneT zelf aankondigt hoe zij haar werkzaamheden in zal richten. Hetzelfde geldt voor de veilingvoorwaarden. De omstandigheid, dat een belanghebbende eventueel ook langs de weg van het burgerlijk recht onevenredig bezwarende voorwaarden zou kunnen aanvechten, neemt diens belang bij een publiekrechtelijke toetsing, waar deze mogelijk is, zeker niet weg.
Het feit, dat het dagelijks functioneren zonder grote problemen verloopt, kan evenmin afdoen aan het concrete belang, dat een appellant bij adequate regulering van een en ander kan hebben.
Voorzover verweerder met zijn betoog beoogt het beroep niet-ontvankelijk te doen verklaren zal het College hem daarin dan ook niet volgen.
7.2 Het College overweegt vervolgens, dat in het bestreden besluit niet gesignaleerd wordt, dat appellante bezwaar had gemaakt tegen artikel 5.6.1.4. Dus wordt in het besluit ook geen enkele overweging gewijd aan de vraag of deze bepaling ongewijzigd in stand kan blijven. Slechts de slotzin van het dictum van het bestreden besluit, waarin aangegeven wordt, dat verweerder de bezwaren voor het overige ongegrond verklaart, geeft een aanknopingspunt voor de gedachte dat verweerder over het genoemde bezwaar besloten heeft.
Gelet daarop moet geoordeeld worden, dat het bestreden besluit op dit punt niet voldoet aan het in artikel 7:12 van de Awb neergelegde vereiste, dat een beslissing op bezwaar moet berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing vermeld wordt. Reeds daarom is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit op dit punt voor vernietiging in aanmerking.
Nu in het verweerschrift wel is aangegeven op welke grond verweerder van mening is dat het bezwaar terecht ongegrond is verklaard zal het College ingaan op de vraag of deze grond voldoende draagkrachtig zou zijn. Bij bevestigende beantwoording zou immers overwogen kunnen worden om bij de uitspraak te bepalen, dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand gelaten worden.
Geoordeeld moet echter worden, dat verweerder er niet in geslaagd is een draagkrachtige grond voor het besluit aan te voeren.
Immers, vanaf 1 januari 2001 en dus ook ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was in artikel 31, derde lid, van de E-wet zonder enige overgangsbepaling de verplichting opgenomen om in de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijnde in dit geval de Netcode, een regeling op te nemen voor het bepalen van de omvang van de capaciteit voor het transport van elektriciteit over landgrensoverschrijdende netten.
Dat wil zeggen, dat vanaf die datum de Netcode, die niet een dergelijke regeling bevat, in strijd is met de wet. Onder die omstandigheden had het bezwaar gegrond verklaard moeten worden.
Voorts betekent het, dat verweerder reeds op 1 januari 2001 tot de conclusie had moeten komen, dat wijziging van de Netcode noodzakelijk is. Gelet op artikel 32, tweede lid, van de E-wet had het dan op zijn weg gelegen er voor zorg te dragen dat een ontwerp van een wijziging van de Netcode door de netbeheerders wordt voorgelegd. Ook als dat gelet op de technische gecompliceerdheid van het onderwerp niet zonder meer mogelijk was, valt niet staande te houden dat verweerder aan de op hem rustende wettelijke plicht heeft voldaan door het zenden van een uitnodiging aan TenneT om met een voorstel tot wijziging van artikel 5.6.1.4 te komen en, zolang dit voorstel niet ontvangen is, zonder verdere afweging aan de oude tekst van de bepaling mag vasthouden.
Het College zal dan ook een termijn stellen, waarbinnen verweerder - opnieuw beslissend op het bezwaar - de Netcode met de E-wet in overeenstemming dient te brengen.
7.3 De artikelen 5.6.9.3 en 5.6.9.4 van de Netcode, in onderlinge samenhang gelezen, verlenen de netbeheerder van het hoogspanningsnet de bevoegdheid om nadere voorwaarden te stellen terzake van de toelating tot deelname aan de jaar- en maandveiling.
Voor de dagveiling wordt een dergelijke voorwaarde al in de Netcode zelf gesteld: de dagveiling staat open voor alle erkende programmaverantwoordelijken of partijen met vergelijkbare status in België of Duitsland. Daarom bevat artikel 5.6.9.4 geen met artikel 5.6.9.3 vergelijkbare mogelijkheid tot het stellen van nadere regels.
Gelet hierop moet verweerders betoog zoals dat met name in het verweerschrift en ter zitting naar voren gebracht is, dat de bevoegdheid tot het stellen van nadere voorwaarden als neergelegd in artikel 5.6.9.3 noodzakelijk zou zijn, omdat TenneT dan vorm zou kunnen geven aan een betalingsgarantie of makkelijker de houder van bepaalde rechten zou kunnen traceren, als onjuist worden afgewezen. Artikel 5.6.9.3 is niet geschreven en vormt geen basis voor het opstellen van een veilingreglement zoals dat - blijkens de door verweerder overgelegde stukken - door TenneT is vastgesteld.
Nu voorts niet inzichtelijk is waarom de beantwoording van de vraag of ook voor de maand- en jaarveiling de eis van programmaverantwoordelijkheid - of een Belgische of Duitse vergelijkbare status - al dan niet gesteld moet worden, dan wel welke andere toegangsvoorwaarde gehanteerd kan worden, een meer uitvoerend technisch of administratief karakter zou hebben dan voor de dagveiling, berust het bestreden besluit ook op dit punt niet op een deugdelijke motivering. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt, waarom hier sprake zou zijn van een kwestie, die het beste aan de uitvoerder van de veiling zelf kan worden overgelaten.
7.4 Verweerder zal appellante de proceskosten en het griffierecht dienen te vergoeden.