2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Door de Raad is op 18 mei 1992 op grond van de Wet zoals deze destijds luidde de Verordening speelautomaten 1992 vastgesteld.
- Op grond daarvan kon een exploitant voor maximaal twee speelautomaten vergunning krijgen.
- In verband met het feit dat voordien in onder andere de percelen F-straat 246, G-singel 64 en H-traat 28 te X cafetaria's werden geëxploiteerd, waaraan een soort automatenhal was verbonden, met vergunning voor zeventien speelautomaten, waarvan vijftien kansspelautomaten, is in genoemde verordening een overgangsregeling getroffen.
- De exploitanten van een viertal inrichtingen, waaronder de drie bovengenoemde, hebben tegen verweerders besluiten ter uitvoering van genoemde regeling bezwaar gemaakt en vervolgens beroep bij het College ingesteld.
- Bij uitspraak van 23 november 1994 heeft het College het beroep daartegen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. Daartoe heeft het College overwogen, dat de overgangsregeling onverbindend moest worden verklaard, omdat de Raad zich onvoldoende rekenschap had gegeven van de belangen van de betrokken exploitanten. Daarom was de betrokken overgangsbepaling vastgesteld in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur, dat eist dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
- De Raad heeft geen nieuwe overgangsregeling vastgesteld.
- Verweerder heeft bij besluiten van 3 november 1999 over de periode van 1 december 1992 tot en met 31 december 1999 vergunning verleend voor het aanwezig hebben van zeventien speelautomaten in de betrokken inrichtingen. Hij heeft daarbij medegedeeld voor het volgend jaar nog slechts voor twee automaten vergunning te zullen verlenen. Het hiertegen gerichte beroep is ingetrokken, toen bleek dat aan deze mededeling geen rechtsgevolg verbonden was.
- Voor het jaar 2000 heeft verweerder de aanvraag van appellante A afgewezen, omdat zij slechts commanditair vennoot was van de vennootschap, die de inrichting aan de F-straat 246 exploiteerde en dus geen beheersdaden mocht verrichten.
- Op de aanvraag van appellant B heeft verweerder, op grond van de constatering dat de inrichting aan de G-singel 64 werd geëxploiteerd door de C, waarvan appellant B en zijn echtgenote de vennoten zijn, aan genoemde vennootschap voor het jaar 2000 vergunning verleend voor de exploitatie van twee speelautomaten, niet zijnde kansspelautomaten.
- Op de aanvraag van appellant D heeft verweerder op grond van de constatering, dat de inrichting aan de H-straat 28 werd geëxploiteerd door E, waarvan D directeur/enig aandeelhouder is, aan genoemde vennootschap vergunning verleend voor de exploitatie van twee speelautomaten, niet zijnde kansspelautomaten.
- De tegen deze besluiten gerichte bezwaren zijn, in afwijking van het andersluidend advies van de Commissie voor bezwaar en beroep van de gemeente Enschede, ongegrond verklaard. Het beroep is ingetrokken omdat bij behandeling daarvan na het verstrijken van het jaar 2000 geen belang meer bestond nu de betrokken inrichtingen gedurende het hele jaar 2000 feitelijk hun oude exploitatie hadden kunnen voortzetten.
- Voor het jaar 2001 heeft verweerder op de op 4 december 2000 ingediende aanvraag om vergunning van appellante A bij besluit van 30 januari 2001 afwijzend beschikt, omdat zij niet in het bezit is van een geldige vergunning op grond van de Drank- en Horecawet en evenmin van een vergunning op grond van de Drank- en horecaverordening, terwijl zij ook niet is ingeschreven als ondernemer bij het Bedrijfschap Horeca en Catering.
- Appellant B en C hebben allebei een vergunning voor het jaar 2001 aangevraagd. Bij besluiten van 30 januari 2001 is de vergunning voor B geweigerd, omdat - kort gezegd - C de inrichting aan de G-singel exploiteert. Aan C is een vergunning verleend voor twee speelautomaten niet zijnde kansspelautomaten.
- Appellant D en E hebben allebei een vergunning voor het jaar 2001 aangevraagd. Ook in dit geval is bij besluiten van 30 januari 2001 de vergunning voor D geweigerd, omdat - kort gezegd - de vennootschap de inrichting aan de F-straat 28 exploiteert. Aan de B.V. is een vergunning verleend voor twee speelautomaten, niet zijnde kansspelautomaten.
- Namens appellanten is tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
- Bij schrijven van 13 april 2001 heeft de Officier van Justitie, ter bevestiging van een eerdere mondelinge aanzegging, appellanten aangezegd de in de inrichtingen aanwezige kansspelautomaten te verwijderen en gewaarschuwd, dat anders tot het opmaken van proces-verbaal en inbeslagname van de automaten zou worden overgegaan.
- Appellanten hebben daarin aanleiding gevonden de president van het College te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, inhoudend dat zij behandeld dienden te worden als waren zij in het bezit van een geldige vergunning op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet alsmede van een vergunning tot het aanwezig hebben van zeventien speelautomaten in de betrokken inrichtingen.
- De president heeft de verzoeken bij uitspraak van 26 juni 2001 afgewezen.
- De automaten zijn daarop uit de inrichtingen verwijderd.
- De Commissie voor bezwaar en beroep heeft op 19 oktober 2001 geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren.
- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.