ECLI:NL:CBB:2002:AE9982

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/235
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vrijstelling praktijkopleiding Accountant-Administratieconsulent

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 september 2002 uitspraak gedaan in het beroep van appellant A tegen het Examenbureau Accountants-Administratieconsulenten. Appellant had op 21 maart 2000 een beroepschrift ingediend tegen een besluit van verweerder van 11 februari 2000, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 16 december 1999 werd afgewezen. Dit eerdere besluit weigerde appellant vrijstelling voor de werkgebieden Administratie en Belastingen van de praktijkopleiding tot Accountant-Administratieconsulent. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet voldeed aan de eisen van het theoretisch niveau, dat ten minste vijf jaar voor de aanvang van de praktijkopleiding op fase 1 niveau moest liggen.

Tijdens de procedure heeft verweerder zijn standpunt toegelicht, waarbij werd verwezen naar de Achtste Vennootschapsrichtlijn en de relevante artikelen van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten. Het College heeft vastgesteld dat appellant op 15 februari 1994 het examen voor het staatspraktijkdiploma had behaald en dat hij in 1997 een vrijstelling had gekregen voor fase 1 van het examen Accountant-Administratieconsulent. Echter, de datum waarop appellant het vak Leer van de Accountantscontrole I (LAC 1) had behaald, op 28 oktober 1997, was cruciaal voor de beoordeling van zijn verzoek om vrijstelling.

Het College concludeerde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling, omdat er tussen de datum van het bestreden besluit en het behalen van LAC 1 nog geen 28 maanden lagen. Het College oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat appellant niet voldeed aan de eisen van het Examenreglement. De uitspraak van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door de rechters H.C. Cusell, M.A. Fierstra en B. Hessel, in tegenwoordigheid van griffier A.J. Medze.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 00/235 24 september 2002
25100 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
het Examenbureau Accountants-Administratieconsulenten verweerder,
gemachtigde: Mr F. Spijker, advocaat te Leiden.
1. De procedure
Op 21 maart 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 11 februari 2000.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van
16 december 1999 waarbij appellant geen vrijstelling werd verleend voor de werkgebieden Administratie en Belastingen van de praktijkopleiding tot Accountant-Administratieconsulent, ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op 27 juni 2000 een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 30 oktober 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellant was in persoon aanwezig. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het College bij brief van 29 november 2001 verweerder verzocht een aantal vragen te beantwoorden. Op 18 januari 2002 heeft verweerder deze vragen beantwoord.
Hoewel hiertoe vanwege het College in de gelegenheid gesteld, heeft appellant niet gereageerd op genoemde beantwoording.
Nadat partijen hadden uitgestemd met het achterwege laten van een nadere zitting is het onderzoek in de zaak gesloten.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Regelgeving
De Wet op de Accountants-Administratieconsulenten:
" Artikel 80 Er is een accountantsexamen, dat bestaat uit een theoretisch gedeelte en een praktijkgedeelte."
Artikel 82
1. (…).
2. De omvang en inhoud van het praktijkgedeelte van het examen worden nader geregeld bij algemene maatregel van bestuur. Daarbij worden tevens geregeld de eisen voor de toelating tot dit examengedeelte, alsmede die voor het verkrijgen van vrijstelling van bepaalde onderdelen daarvan."
Examenbesluit Accountants-Administratieconsulenten 1994 (hierna: Examenbesluit):
" Paragraaf 3. Vrijstellingen
Artikel 13 Het examenbureau stelt degene die beschikt over schriftelijke bewijzen waaruit blijkt dat hij met goed gevolg gedurende een bepaalde periode voor het praktijkgdeelte van het examen relevante werkzaamheden heeft verricht op het gebied van de controle van jaarrekeningen, geconsolideerde jaarrekeningen of soortgelijke financiële opstellingen, vrij van een door het examenbureau te bepalen deel van het praktijkgedeelte van het examen."
Examenreglement praktijkopleiding Accontants-Administratieconsulenten 1998 (hierna:Examenreglement):
" Vrijstellingen
Artikel 6
1. De trainee die voldoet aan de toelatingseisen tot het praktijkgedeelte van het examen, (…) kan, een verzoek tot vrijstelling (…), voor het praktijkgedeelte van het examen of delen hiervan indienen bij het Examenbureau.
2. De trainee brengt bij zijn verzoek tot vrijstelling voor het praktijkgedeelte van het examen slechts die beroepswerkzaamheden in, die hij heeft verricht voordat hij toelaatbaar was tot het praktijkgedeelte van het examen.
3. Een trainee komt alleen in aanmerking voor een vrijstelling indien het theoretisch niveau, tenminste vijf jaar voor de aanvang van de Praktijkopleiding, ligt op minimaal fase 1 (inclusief AO1, EV1 en LAC1). De vrijstelling kan slechts eenmaal worden aangevraagd. Deze moet binnen 6 maanden na de toelaatbaarheid worden ingediend. Aanvragen voor vrijstellingen die later dan 6 maanden worden ingediend, worden geacht te zijn ingediend op de datum van toelaatbaarheid.
Artikel 7
1. De trainee die schriftelijk aantoont, dat hij ten minste gedurende vijf jaren direct voorafgaande aan zijn verzoek tot vrijstelling beroepswerkzaamheden heeft verricht op één of meer van de in het praktijkopleidingsplan opgenomen werkgebieden met uitzondering van het werkgebied Controle, kan voor één of meer van deze werkgebieden een vrijstelling voor het praktijkgedeelte van het examen verkrijgen.
2. De trainee krijgt voor een in het praktijkopleidingsplan opgenomen werkgebied een vrijstelling indien hij voor dit werkgebied, naar het oordeel van het Examenbureau, door middel van schriftelijke bewijsstukken aantoont dat hij voldoende vaardigheid in de praktijk heeft behaald. Zonodig kan het Examenbureau de trainee vragen de schriftelijke bewijzen toe te lichten.
(…).
Artikel 8
(…)
2. Een verzoek tot vrijstelling wordt pas in behandeling genomen, nadat de hiervoor vastgestelde vergoeding is voldaan."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 15 februari 1994 het examen ter verkrijging van het staatspraktijkdiploma voor bedrijfsadministratie met gunstig gevolg afgelegd.
- Verweerder heeft appellant bij brief d.d. 16 april 1997 naar aanleiding van diens inschrijving voor het examen Accountant-Administratieconsulent van mei 1997 bericht dat aan hem een vrijstelling is verleend voor alle onderdelen uit fase 1 van het examen Accountant-Administratieconsulent.
- Verweerder heeft appellant op 16 december 1997 bericht dat door hem op 28 oktober 1997 was afgelegd het examen Leer van de Accountantscontrole I (LAC 1).
- Appellant heeft door indiening bij verweerder van "Aanvraagformulieren Verzoek tot Vrijstelling Praktijkgedeelte van het examen Accountant-Administratieconsulent", gedateerd 17 november 1999, vrijstelling verzocht voor het werkgebied Administratie en het werkgebied Belastingen van de praktijkopleiding.
- Op 23 november 1999 heeft verweerder terzake van het vrijstellingsverzoek een factuur aan appellant verzonden.
- Hierop heeft verweerder bij eerdergenoemd besluit van 16 december 1999 negatief beslist, omdat niet werd voldaan aan de eis dat het theoretisch niveau tenminste vijf jaar voor aanvang van de Praktijkopleiding op fase 1 inclusief AO1, EV1 en LAC1 ligt.
- Bij brief d.d. 21 december 1999 heeft appellant bezwaar gemaakt.
- Op 13 januari 2000 heeft verweerder appellant gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
" Uit de toelichting bij het vrijstellingsartikel (art. 13 [Examenbesluit]) blijkt dat de Minister van Economische Zaken bij het verlenen van vrijstellingen denkt aan personen die in een ander EU-land al een (gedeelte van de) praktijkopleiding hebben gevolgd. De eisen die door de Minister aan het verlenen van een vrijstelling worden gesteld zijn derhalve stringent.
Het Examenreglement Praktijkopleiding '1998' is hiervan een uitvloeisel. Gelet op het feit dat het vak Leer van de Accountantscontrole op 28 oktober 1997 is behaald kunnen wij niet anders concluderen dan dat niet wordt voldaan aan de eis dat het theoretisch niveau tenminste vijf jaar voor de aanvang van de Praktijkopleiding op fase 1 inclusief Administratieve Organisatie 1, Externe Verslaggeving I en Leer van de Accountantscontrole I ligt (artikel 6, derde lid Examenreglement praktijkopleiding '1998')."
Verweerder heeft in de procedure voor het College hieraan toegevoegd dat ingevolge de Achtste Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 april 1984 op grondslag van artikel 54, lid 3, sub g, van het Verdrag inzake de toelating van personen, belast met de wettelijke controle van boekhoudbescheiden (Pb. 1984, L 126, blz. 20) (hierna: Achtste Vennootschapsrichtlijn) is vereist dat het accountantsexamen uit een theorie- en een praktijkgedeelte bestaat. Ingevolge artikel 8, lid 1, van de Achtste Vennootschapsrichtlijn is vereist dat de praktijkopleiding tenminste drie jaar duurt, in het bijzonder omvat de controle van jaarrekeningen, geconsolideerde jaarrekeningen of soortgelijke financiële opstellingen en voor tenminste 2/3 wordt gevolgd bij een krachtens het recht van de lidstaat overeenkomstig de Achtste Vennootschapsrichtlijn toegelaten persoon dan wel indien de lidstaat dat toestaat en krachtens het recht van een andere lidstaat overeenkomstig de Achtste Vennootschapsrichtlijn toegelaten persoon. De regeling neergelegd in de artikelen 6 en 7 van het Examenreglement is niet een vrijstelling als bedoeld in artikel 9 van de Achtste Vennootschapsrichtlijn maar een vrijstelling van de praktijkopleiding zoals die in Nederland is ingericht.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep samengevat volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Uit de toelichting Verzoek tot Vrijstelling Praktijkopleiding blijkt dat een verzoek om vrijstelling dat niet aan de voorwaarden voldoet wordt geretourneerd zonder dat kosten worden berekend. Verweerder heeft echter het verzoek om vrijstelling bevestigd en een factuur gezonden. Hierdoor heeft verweerder te kennen gegeven dat aan de voorwaarden voor ontheffing die zijn vermeld in de Toelichting Verzoek tot Vrijstelling Praktijkopleiding is voldaan en dient het verzoek door de vakcommissie bekeken te worden.
In het primaire besluit d.d. 16 december 1999 was de datum waarop LAC1 was behaald, ten onrechte gedateerd op 19 juni 1999. In het besluit op bezwaar is deze datum correct vermeld zonder dat evenwel is aangegeven dat deze onjuist was in het primaire besluit. Door het in behandeling nemen van de aanvraag had het ontheffingsverzoek niet op formele gronden mogen worden afgewezen en had een inhoudelijke beoordeling van de ervaring waarop het verzoek is gebaseerd moeten plaatsvinden.
5. De beoordeling van het geschil
Ten aanzien van het argument van appellant dat verweerder het verzoek om ontheffing niet op formele gronden mag afwijzen indien de aanvraag in behandeling is genomen, stelt het College vast dat uit de door appellant aangehaalde Toelichting slechts blijkt dat een verzoek tot vrijstelling niet in behandeling wordt genomen indien het aanvraagformulier voor de vrijstelling onvolledig is ingevuld of niet de voorgeschreven gegevens zijn verstrekt. Aan deze bedoelde Toelichting kan appellant geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat het in behandeling nemen van het verzoek tot vrijstelling reeds enige beoordeling inhoudt van de vraag of aan de voorwaarden die ingevolge het Examenreglement gelden voor een vrijstelling, is voldaan.
Verweerder heeft het verzoek van appellant afgewezen omdat appellant het vak LAC1 op 28 oktober 1997 heeft behaald en eerst met ingang van deze datum in staat is te voldoen aan de eis dat het theoretisch niveau op fase 1 niveau ligt. Deze datum is door appellant niet bestreden. Dit betekent dat tussen de datum van het bestreden besluit en het behalen van LAC1 nog geen 28 maanden liggen. Om deze reden heeft verweerder terecht geconcludeerd dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 6, lid 3, van het Examenreglement. Een nader onderzoek naar de werkzaamheden waarvan de uitvoeringscriteria door appellant worden beheerst, behoefde niet door verweerder te worden uitgevoerd omdat dit onderzoek ongeacht de uitkomst daarvan niet tot gevolg zou kunnen hebben dat aan de voorwaarden van artikel 6, lid 3, van het Examenreglement is voldaan en verweerder de door appellant gevraagde vrijstelling zou kunnen verlenen.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep niet kan slagen.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr H.C. Cusell, mr M.A. Fierstra en mr B. Hessel in tegenwoordigheid van mr A.J. Medze, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2002.
w.g. H.C. Cusell De griffier verkeert in
de onmogelijkheid deze
uitspraak te ondertekenen