5. De beoordeling van het geschil
Zoals blijkt uit de vorige rubriek van deze uitspraak, richt het beroep zich tegen twee gedeelten van de bij het bestreden besluit gehandhaafde voorwaarden, die met elkaar niet samenhangen. Mede gelet op het feit dat tegen het bestreden besluit, voorzover strekkend tot handhaving van de artikelen 5.6.4 tot en met 5.6.7 van de Netcode, ook door anderen dan appellante beroep is ingesteld, ziet het College aanleiding om op beide gedeelten van het beroep bij afzonderlijke uitspraken te beslissen De onderhavige uitspraak heeft enkel betrekking op het tweede gedeelte van het beroep, dat zich richt tegen artikel 3.2.11 van de Systeemcode.
Appellante verzet zich op zichzelf niet tegen de afhankelijkstelling van de uitoefening van programma-verantwoordelijkheid van een erkenning door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Haar grieven richten zich - op dit onderdeel - enkel tegen het ontbreken van meer gedetailleerde criteria aan de hand waarvan bedoelde netbeheerder beslist om al dan niet tot een dergelijke erkenning over te gaan. Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Hoofdstuk 3 van de Systeemcode bevat onder meer voorschriften met betrekking tot (de verplichting tot) het uitoefenen en overdragen van programma-verantwoordelijkheid, de erkenning als programma-verantwoordelijke en de beëindiging hiervan, het PV- en aansluitingenregister en de door een programma-verantwoordelijke in te dienen energieprogramma's. Aldus zijn voorwaarden vastgesteld met betrekking tot de programma-verantwoordelijkheid die voldoen aan de terzake van de inhoud van de voorwaarden door artikel 31, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 gestelde eisen. Het bestreden besluit is dus niet in strijd met de tekst van deze wetsbepaling.
Ook het door appellante geciteerde gedeelte uit de Memorie van Toelichting met betrekking tot artikel 31 (in het wetsvoorstel: artikel 26) dwingt naar het oordeel van het College niet tot de opvatting dat de voorwaarden slechts rechtsgeldig zouden kunnen worden vastgesteld, indien deze zelf een gedetailleerde weergave zouden bevatten van de eisen die op het terrein van deskundigheid en technische, administratieve en organisatorische faciliteiten worden gesteld aan degenen die programma-verantwoordelijkheid willen dragen. Nog daargelaten dat de Memorie van Toelichting niet meer doet dan de mogelijke inhoud van de voorwaarden aan te kondigen, valt in het bijzonder niet in te zien dat - in termen van de toelichting - van een "bepaling van de concrete inhoud van het begrip programma-verantwoordelijkheid" slechts sprake zou kunnen zijn, indien tegelijkertijd de eisen voor het verkrijgen van dergelijke verantwoordelijkheid gedetailleerd zouden worden vastgesteld.
Het College vindt voorts in hetgeen appellante naar voren heeft gebracht geen steun voor de veronderstelling dat de in de Systeemcode voorziene beoordeling van de aanwezigheid van de vereiste deskundigheid c.q. technische, administratieve en organisatorische faciliteiten zou meebrengen dat de voorwaarden zelf niet "objectief en niet discriminerend" in de zin van artikel 36, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998, in samenhang met artikel 7, tweede lid, van de Elektriciteitsrichtlijn zouden zijn.
Evenmin is onderbouwd dat artikel 3.2.11 van de Systeemcode door beoordelingsvrijheid aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te laten, laatstbedoelde zou aanzetten tot een discriminatie tussen (categorieën van gebruikers) van het net op een door artikel 7, vijfde lid, van de Elektriciteitsrichtlijn verboden wijze.
Hetgeen Commissielid A in de door appellante vermelde brief naar voren brengt heeft betrekking op hoofdstuk 5.6 van de Netcode, dat in de onderhavige uitspraak niet aan de orde is. Bedoelde brief vormt reeds hierom geen reden de verenigbaarheid van de thans aan de orde zijnde bepaling uit de Systeemcode met artikel 7 van de Elektriciteitsrichtlijn te betwijfelen.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de normering, neergelegd in artikel 3.2.11, aanhef en onder a, van de Systeemcode acht het College van belang dat een beslissing tot verlening van erkenning als programma-verantwoordelijke, genomen op grond van artikel 3.1.1 van de Systeemcode, is aan te merken als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit rechtskarakter brengt met zich dat met betrekking tot de beslissing op een concreet verzoek om erkenning de ingevolge artikel 82 van de Elektriciteitswet 1998 en de Awb bestaande rechtsgangen openstaan. De aanvrager van een erkenning die van mening is dat bij een jegens hem genomen beslissing ontoelaatbaar is gediscrimineerd, kan dus
- uiteindelijk - rechtsbescherming zoeken bij de bestuursrechter.
De door verweerder in verband met het voorgaande ter zitting betrokken stelling dat beslissingen omtrent erkenning geen besluiten als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb zijn, omdat TenneT niet met openbaar gezag bekleed en dus geen bestuursorgaan zou zijn, deelt het College voor wat betreft de onderhavige bevoegdheid van deze netbeheerder niet. Immers, niet kan worden volgehouden dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ook zonder artikel 3.2.1 van de Systeemcode zou beschikken over een bevoegdheid, die zover strekt dat zij eenzijdig kan bepalen wie de rechten mag uitoefenen die ingevolge de voorwaarden, bedoeld in artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998, aan een programma-verantwoordelijke toekomen en voor wie de ingevolge deze voorwaarden op een programma-verantwoordelijke rustende verplichtingen gelden.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder bij het bestreden besluit in redelijkheid kunnen beslissen artikel 3.2.11 van de Systeemcode ongewijzigd te handhaven. Het beroep van appellante dient derhalve, voorzover hierover thans wordt geoordeeld, ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.