ECLI:NL:CBB:2002:AE8292

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/788
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • D. Roemers
  • M.J. Kuiper
  • M.A. van der Ham
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Productschap Zuivel inzake vervallen fabrieksquotum

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 september 2002 uitspraak gedaan in het beroep van appellant A, die zich richtte tegen een besluit van het Productschap Zuivel. Dit besluit, genomen op 25 september 2001, verklaarde het aan appellant toegekende fabrieksquotum vervallen. Appellant had op 4 oktober 2001 een beroepschrift ingediend, waarin hij bezwaar maakte tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 24 juli 2002 werden de standpunten van beide partijen toegelicht. De gemachtigde van verweerder, mr. F.G.P. Diermanse, was ook aanwezig.

De kern van het geschil draaide om de toepassing van artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 en artikel 7 van de Regeling superheffing 1993. Appellant stelde dat hij in het melkjaar 2000/2001 melk had geleverd, terwijl verweerder stelde dat er geen leveringen hadden plaatsgevonden. Appellant had een fabrieksquotum van 13.253 kg melk, maar verweerder concludeerde dat dit quotum verviel omdat appellant gedurende twaalf maanden geen melk had geleverd. Appellant voerde aan dat er een koopovereenkomst was met de zuivelcoöperatie Campina Melkunie, maar het College oordeelde dat deze stelling niet voldoende was om aan te tonen dat appellant zelf melk had geleverd.

Het College oordeelde dat verweerder terecht het fabrieksquotum vervallen had verklaard, omdat appellant niet had aangetoond dat hij in de relevante periode melk had geleverd. De grief van appellant dat verweerder niet inging op zijn brief van 30 juli 2001 werd als niet relevant beschouwd. Het College verklaarde het beroep ongegrond en er werden geen proceskosten aan verweerder opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 01/788 11 september 2002
10700 Regeling superheffing 1993
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
het Productschap Zuivel, verweerder,
gemachtigde: mr F.G.P. Diermanse, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 4 oktober 2001 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 september 2001.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit waarbij het aan appellant toegekende fabrieksquotum vervallen is verklaard.
Verweerder heeft op 27 november 2001 een verweerschrift ingediend.
Op 24 juli 2002 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Aldaar hebben hun standpunten toegelicht. Voor verweerder was voorts A.P. van Houten aanwezig.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelprodukten (Pb 1992, L 405) luidt, voor zover hier van belang:
" Artikel 5
(…)
Onverminderd artikel 6, lid 1, worden de referentiehoeveelheden die ter beschikking staan van de producenten die gedurende een periode van twaalf maanden geen melk of andere zuivelprodukten in de handel hebben gebracht, gevoegd bij de nationale reserve en kunnen deze overeenkomstig de eerste alinea opnieuw worden toegewezen. Wanneer de producent de produktie van melk of andere zuivelprodukten hervat binnen een door de Lid-Staat vast te stellen termijn, wordt hem uiterlijk op de eerste april volgende op de datum van zijn verzoek, een referentiehoeveelheid toegekend overeenkomstig artikel 4, lid 1."
Artikel 7 van de Regeling superheffing 1993 ( hierna: de Regeling) luidt:
" 1. Onverminderd het bepaalde in paragraaf 7 vervalt de aanspraak op de referentiehoeveelheid, die ter beschikking staat van de producent welke gedurende een periode van twaalf maanden geen melk of andere zuivelproducten in de handel heeft gebracht, direct na ommekomst van die termijn.
2. (…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Ten name van appellant stond op 31 maart 2001 bij verweerder een fabrieksquotum van 13.253 kg melk met een vetpercentage 3.71% geregistreerd.
- Bij besluit van 25 juni 2001 heeft verweerder dit fabrieksquotum ingaande 1 april 2001 vervallen verklaard.
- Appellant heeft tegen dit besluit tijdig - eerst bij een door C te B ondertekende brief van 11 juli 2001 en later aangevuld met een brief van appellant van 30 juli 2001 - bezwaar gemaakt. In bezwaar is onder meer een afrekening van Zuivelcooperatie Campina Melkunie (hierna: Campina Melkunie) overgelegd, waarop is vermeld dat als vergoeding voor onderschrijding over het melkjaar 2000/2001 voor een hoeveelheid van 13253 kg een bedrag van fl. 1457.83 (inclusief 19% BTW) wordt toegekend aan appellant.
- Nadat appellant te kennen heeft gegeven dat hij niet gehoord wenst te worden naar aanleiding van dit bezwaar heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
" (…)
Aan de hand van leveringsgegevens van Campina Melkunie en gegevens van de COS is vastgesteld dat er in de heffingsperiode 2000/2001 geen leveringen hebben plaatsgevonden op het fabrieksquotum ten name van de heer A. Het door U overgelegde stuk betreft een vergoeding van Campina Melkunie voor het niet benutten van quotum.
Het quotum is in de heffingsperiode 2000/2001 ook niet verhuurd.
Ingevolge artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 juncto artikel 7, lid 1 Regeling superheffing 1993 vervalt in die situatie de aanspraak op het quotum.
(…)"
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Campina Melkunie was voor het melkjaar 2000/2001 "koper" met betrekking tot het quotum van 13253 kg. Er was sprake van een koopovereenkomst tussen appellant en Campina Melkunie. De fabriek heeft op titel van dit quotum deze hoeveelheid melk aangeleverd gekregen en verwerkt. Als tegenprestatie werd een prijs voor dit quotum uitbetaald.
Ter zitting heeft appellant hieraan toegevoegd dat hij zelf geen melk heeft geleverd, maar dat andere melkveehouders dat wel hebben gedaan. Op het hem toebehorende quotum is derhalve melk geleverd.
Tenslotte stelt appellant dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen hij heeft verwoord in zijn brief van 30 juli 2001.
5. De beoordeling van het geschil
Het College volgt appellant niet in zijn betoog dat hij in het melkjaar 2000/2001 wel melk zou hebben geleverd aan de zuivelfabriek. Appellant heeft immers ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat hij geen melk heeft geleverd, terwijl ook uit de onder 2.2 van deze uitspraak aangehaalde afrekening van Campina Melkunie blijkt dat er door appellant geen melk is geleverd. Juist daarom ontving hij bij deze afrekening een vergoeding wegens onderschrijding.
Appellants stelling dat zijn quotum voor het melkjaar 2000/2001 is gekocht door Campina Melkunie biedt op zichzelf geen aanknopingspunten voor de conclusie dat appellant in het melkjaar 2000/2001 zelf melk zou hebben geleverd.
Verweerder was derhalve op grond van het bepaalde bij artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 juncto artikel 7 van de Regeling gehouden het door appellant in het melkjaar 2000/2001 niet benutte fabrieksquotum vervallen te verklaren. In het licht hiervan kan de grief van appellant dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op zijn brief van 30 juli 2001 onbesproken blijven.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.J. Kuiper en mr M.A. van der Ham in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002.
w.g. D. Roemers w.g. F.W. du Marchie Sarvaas