ECLI:NL:CBB:2002:AE7543
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- C.M. Wolters
- Rechtspraak.nl
Herplantplicht onder de Boswet en ontheffing van herplantplicht
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 31 juli 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, gevestigd te B, en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister, waarin deze weigerde appellant te ontheffen van zijn herplantplicht ingevolge de Boswet. De procedure begon op 17 mei 2001, toen appellant een beroepschrift indiende tegen een besluit van 20 april 2001, dat betrekking had op een eerder besluit van 5 november 1999. Dit laatste besluit weigerde appellant ontheffing van de herplantplicht voor een perceel dat eerder was beplant met kerstbomen.
De Boswet verplicht eigenaren van grond waarop een houtopstand is geveld, om binnen drie jaar te herplanten. Appellant voerde aan dat de bomen op zijn perceel niet als houtopstand konden worden aangemerkt, omdat ze in slechte staat verkeerden. Het College oordeelde echter dat de bomen, die ten tijde van de velling ouder waren dan twaalf jaar, onder de werking van de Boswet vielen. De Minister had terecht geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die ontheffing van de herplantplicht rechtvaardigden. Het College benadrukte dat de aanwezigheid van een houtopstand, ongeacht de kwaliteit, bepalend is voor de toepassing van de Boswet.
Het College concludeerde dat het algemeen belang van het behoud van het bosareaal zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van appellant. De uitspraak bevestigde dat de herplantplicht ook geldt als de houtopstand in slechte staat verkeert en dat de Minister niet verplicht is om ontheffing te verlenen op basis van persoonlijke omstandigheden van de eigenaar. De beslissing van de Minister om het verzoek om ontheffing te weigeren werd dan ook in stand gehouden, en het beroep van appellant werd ongegrond verklaard.