5. De beoordeling van het geschil
De vraag ligt voor of, gelet op het tijdsverloop nadat de resultaten van de monsterneming op 16 augustus 2000 bij de AID bekend waren geworden, onder toezicht plaatsing nog was toegestaan. Het College beantwoordt die vraag bevestigend. De aansporing "onverwijld" in artikel 17 van de Richtlijn richt zich, in het belang van de volksgezondheid, tot de bevoegde autoriteit. Ook indien deze minder doortastend optreedt dan mogelijk zou zijn geweest wordt zij niet als gevolg daarvan ontslagen van haar plicht tot onder toezicht plaatsing over te gaan, zolang de verdenking van gebruik van niet-toegestane stoffen bestaat. In het voorliggende geval was het tijdsverloop niet zodanig lang dat nieuw onderzoek nodig zou zijn geweest om het bestaan van de verdenking te rechtvaardigen. Deze grief van appellant treft derhalve geen doel.
Voorts is door appellant opgeworpen dat, gelet op de Richtlijn, geen onder toezicht plaatsing had mogen plaatsvinden dan nadat op het bedrijf onderzoek was verricht. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
Gelet op artikel 17 van de Richtlijn dient onder toezicht plaatsing te geschieden indien de situatie, bedoeld in artikel 13, sub b van de Richtlijn zich voordoet. Hieruit volgt dat sprake dient te zijn van uit onderzoek gebleken illegale behandeling, gebruik van niet-toegestane stoffen of gegronde verdenking betreffende het gebruik van dergelijke stoffen. Is sprake van vermoedelijke illegale behandeling, dan dient, gelet op het bepaalde sub a, eerst verzocht te worden om bewijsstukken waaruit de reden van de behandeling blijkt.
In het voorliggende geval heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat zonder verder onderzoek tot onder toezicht plaatsing moest worden overgegaan. Weliswaar zijn geneesmiddelen die clenbuterol bevatten voor bepaalde toepassingen voor runderen en/of paarden niet verboden, zodat bij die dieren legale behandeling niet is uitgesloten, maar zodanige geneesmiddelen zijn niet geregistreerd voor toepassing bij varkens. Verweerder behoefde derhalve na de constatering dat zich clenbuterol bevond in een monster van een van appellants bedrijf afkomstig varken niet meer na te gaan of daadwerkelijk sprake was van illegale behandeling; deze was door de aanwezigheid van de stof gegeven.
Ook overigens biedt de Richtlijn noch de daarop gebaseerde Regeling grondslag voor de opvatting dat het bedrijf voortijdig onder toezicht is geplaatst. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat Bijlage IV bij de Richtlijn niet tot voorafgaand onderzoek op het bedrijf verplicht en dat artikel 4 van de Regeling onder toezicht plaatsing toestaat indien in monsters, afkomstig van het bedrijf, residuen van bepaalde stoffen worden aangetroffen. Ook deze grief van appellant faalt.
Met betrekking tot de duur van de onder toezicht plaatsing wordt overwogen dat hierover in het besluit van 11 oktober 2000, waartegen het bezwaar van appellant was gericht, niets is vastgesteld. Verweerder heeft daarom hetgeen door appellant terzake naar voren is gebracht terecht buiten beschouwing gelaten.
Naar het oordeel van het College kan tenslotte niet worden staande gehouden dat verweerder, door het toekennen van een schadeloosstelling, gepaard gaande aan het besluit tot onder toezicht plaatsing als zodanig, achterwege te laten, een besluit heeft genomen waartoe hij in redelijkheid niet kon komen. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de onder toezicht plaatsing van een bedrijf nadat de aanwezigheid van niet-toegestane stoffen is geconstateerd behoort tot het normale bedrijfsrisico van de ondernemer.
Aangezien niet is gebleken dat het bestreden besluit onrechtmatig is, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.