ECLI:NL:CBB:2002:AE7251

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/644
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie inzake de TarievenCode

In deze zaak hebben appellanten, waaronder Essent N.V. en andere netbeheerders, beroep ingesteld tegen een besluit van de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie, waarin hun bezwaren tegen de TarievenCode ongegrond zijn verklaard. De TarievenCode regelt de kostentoerekening en de vaststelling van de waarden van de tariefdragers voor elektriciteit. Appellanten betogen dat artikel 3.10.2 van de TarievenCode in strijd is met de Elektriciteitswet, omdat het leidt tot een dubbele verdiscontering van volumeverschillen in de tariefstelling. De directeur DTe heeft in zijn besluit gesteld dat de TarievenCode helder is en dat de volumeverschillen op een voorcalculatorische wijze moeten worden vastgesteld.

Tijdens de zitting is het standpunt van appellanten verder toegelicht door hun gemachtigde, die aanvoert dat de huidige regeling leidt tot onduidelijkheid en extra kosten voor de netbeheerders. De directeur DTe heeft echter aangegeven dat de bepalingen in de TarievenCode voldoende duidelijk zijn en dat de meetinrichtingen op de juiste plaatsen in het netwerk moeten worden geplaatst. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er geen geschil bestaat over de interpretatie van artikel 3.10.1 van de TarievenCode, waardoor het beroep in dat opzicht niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Met betrekking tot artikel 3.10.2 oordeelt het College dat de directeur DTe de bezwaren van appellanten op dit punt gegrond had moeten verklaren. Het College vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft artikel 3.10.2 en bepaalt dat de directeur een nieuw besluit moet nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van de appellanten, die zijn vastgesteld op € 644,-, en het griffierecht van € 204,20 wordt vergoed door de Staat.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 00/644 2 augustus 2002
18050 Elektriciteitswet 1998
Uitspraak in de zaak van:
1. Essent N.V., te Arnhem,
2. Mega Limburg Netwerk B.V., te Landgraaf,
3. PNEM Netwerk B.V., te 's-Hertogenbosch,
4. N.V. Edon Netwerk, te Groningen
5. N.V. FRIGEM Netwerk, te Leeuwarden,
appellanten,
gemachtigden: mr W. Knibbeler en mr V. Chang, advocaten te Amsterdam,
tegen
de Directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie (tot 1 augustus 2000: de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet), verweerder,
gemachtigde: mr A.Th. Meijer, advocaat te 's-Gravenhage.
1. De procedure
Op 26 juli 2000 heeft het College van appellanten een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 juni 2000.
Bij dat besluit heeft verweerder de bezwaren van appellanten tegen het Besluit van
30 september 1999, nr. 002, tot vaststelling van de tariefstructuren bedoeld in artikel 26 e (thans: artikel 36) van de Elektriciteitswet 1998 (Stcrt. 1999, 190, hierna: de Tarievencode), ongegrond verklaard.
Appellanten hebben op 10 oktober 2000 de gronden van het beroep toegezonden.
Een aantal elektriciteitsproducenten heeft zich op 22 december 2000 gewend tot de president van het College met het verzoek onder meer het aangevallen besluit bij wege van voorlopige voorziening te schorsen. Dit verzoek is afgewezen bij uitspraak van de president van 22 maart 2001.
Verweerder heeft op 28 februari 2001 een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van een aantal producties.
Bij beschikking van 17 oktober 2001 heeft het College beslist op het verzoek.
Bij brief van 23 oktober 2001 hebben appellanten het College desgevraagd bericht dat zij er mee instemmen indien het College in het aanhangige beroep uitspraak doet, mede op grond van de stukken waarvan het College beperking van de kennisname gerechtvaardigd acht.
Verweerder heeft bij brief van 19 april 2002 nog enige stukken toegezonden.
Het College heeft de zaak onderzocht ter zitting van 1 mei 2002. Bij die gelegenheid hebben appellanten bij monde van zijn gemachtigde Chang en verweerder bij monde van zijn gemachtigde hun standpunt toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 3.10 van de Tarievencode luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
" 3.10.1. De kostentoerekening en de vaststelling van de waarden van de tariefdragers vinden plaats op basis van gemeten waarden, waarbij de eisen die in de Meetcode zijn neergelegd in acht worden genomen.
3.10.2. De voor een kalenderjaar n geldende kostentoerekening en waarden van de tariefdragers worden op voorcalculatorische wijze vastgesteld. De landelijke netbeheerder zal op basis van deze gegevens op 15 september van het jaar n-1 de voor de tariefsbepaling vereiste gegevens verstrekken. In het jaar n+1 vindt nacalculatie plaats op basis van de feitelijke waarden van de tariefdragers die in het in de eerste volzin bedoelde kalenderjaar zijn gemeten. Volumeverschillen van de tariefdragers tussen de voorcalculatorisch en de nacalculatorisch bepaalde opbrengst worden verdisconteerd in de tariefsvaststelling voor het tweede kalenderjaar dat volgt op het in de eerste volzin bedoelde kalenderjaar waarvoor de voorcalculatorisch vastgestelde waarden gelden.
(...)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 30 september 1999, no. 002 heeft verweerder de Tarievencode vastgesteld.
- Hiertegen hebben (de rechtsvoorgangsters van) appellanten een bezwaarschrift ingediend.
- Appellanten zijn op 23 maart 2000 terzake van hun bezwaren gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt met betrekking tot de bezwaren van appellanten het volgende in:
" Voor zover Essent van mening is dat artikel 3.10.2 van de Tarievencode ertoe zou leiden dat netbeheerders na afloop van ieder kalenderjaar eventuele prijsverschillen als gevolg van nacalculatie moeten verrekenen met de werkelijke afgenomen volumes van individuele afnemers, berust dit oordeel van Essent op een verkeerde lezing van dit artikel. Artikel 3.10.2 behelst in zoverre geen verplichting volumeverschillen op nacalculatorische basis één op één te verrekenen met de individuele verbruikers. De Directeur DTe is van oordeel dat artikel 3.10.2 op dit punt ook geen verduidelijking behoeft. In artikel 3.10.2 is immers bepaald dat "Volumeverschillen van de tariefdragers tussen de voorcalculatorisch en de nacalculatorisch bepaalde opbrengst worden verdisconteerd in de tariefsvaststelling voor het tweede kalenderjaar dat volgt op het in de eerste volzin bedoelde kalenderjaar waarvoor de voorcalculatorisch vastgestelde waarden gelden.
In de TarievenCode is daarmee naar het oordeel van de directeur DTe helder bepaald dat volumeverschillen tussen de voorcalculatorische en nacalculatorische opbrengst worden verrekend in de tarieven van het tweede jaar. Dit is een systematiek, die vanuit reguleringsoogpunt, voor zowel de bedrijven als de toezichthouder redelijk eenvoudig is uit te voeren. Het bezwaar van Essent op dit punt is derhalve ongegrond."
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben ter ondersteuning van het beroep het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Verweerder is in het bestreden besluit ten onrechte voorbijgegaan aan de bezwaren van appellanten tegen artikel 3.10.1 van de TarievenCode. Dit artikel is onduidelijk omdat er niet uit blijkt of kostentoerekening en vaststelling van de waarden van de tariefdragers plaats dient te vinden met inachtneming van de eisen van de Meetcode ten aanzien van alle netvlakken. Appellanten vervolgen:
" Indien artikel 3.10.1 zo moet worden uitgelegd dat metingen dienen te worden verricht ten aanzienvan alle netvlakken, zouden ook metingen moeten worden verricht tussen de verschillende netvlakken van één netbeheerder. Dit is een voor Essent zeer kostbare operatie, aangezien vele extra meetinrichtingen geplaatst zouden moeten worden. Essent verzet zich tegen een dergelijke uitleg van de bepaling.
Eenzelfde situatie geldt voor de toerekening van kosten boven MS doordat deze plaats dient te vinden op basis van de som van de individuele kW-max gemeten per aansluiting. Dit lijkt erop te duiden dat er gemeten dient te worden aan de HS-zijde van de HS-transformatoren. Aangezien veel van de meetinrichtingen van Essent zich bevinden aan de MS-zijde, zouden ook hiervoor extra meetinrichtingen geplaatst dient te worden. Het is zeer onwaarschijnlijk dat meten aan de HS-zijde zal leiden tot aanzienlijke verbetering van de nauwkeurigheid. In ieder geval zullen metingen aan de MS-zijde zodanig nauwkeurig zijn dat zij voldoen aan de eisen zoals neergelegd in de, inmiddels in werking getreden, MeetCode. Aangezien deze MeetCode geen specifieke bepaling bevat met betrekking tot de plaats waar metingen dienen plaats te vinden, handheeft Essent haar standpunt dat art. 3.10.1 TarievenCode er niet aan in de weg staat dat metingen plaats vinden aan de MS-zijde.
(…)
Voor zover art. 3.10.2 TarievenCode zou leiden tot een systeem van verdiscontering van volumeverschillen in de tariefstelling in het tweede kalenderjaar, is deze bepaling naar het oordeel van Essent in strijd met art. 41 E-wet, de Uitgangspuntennotitie, het evenredigheidsbeginsel en de verplichting dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke en kenbare motivering.
Het transport-afhankelijke tarief van de landelijk netbeheerder wordt met als tariefdrager de kW-max in rekening gebracht aan regionele netbeheerders. Regionale netbeheerders berekenen dit, via cascade, door aan verbruikers aangesloten op hun net. Indien daarnaast ook verdiscontering van volumeverschillen in de tariefstelling zou dienen plaats te vinden tussen regionale netbeheerders en verbruikers doorkruist dit de CPI-x reguleringsmethodiek als bedoeld in ar. 41 E-wet. De hierin vervatte x-factor (korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering) geeft het percentage aan waarmee de netbeheerders hun kostenniveau voor de komende drie jaar dienen te verbeteren. Dit percentage wordt voor iedere netbeheerder afzonderlijk bepaald en staat gedurnede deze drie jaar vast. Doordat bij de vaststelling van het percentage rekening wordt gehouden met de verwachte hoeveelheid afnemers en getransporteerde hoeveelheden energie, zijn in dit percentage eventuele volumeverschillen reeds verdisconteerd. Aanpassing van de tarieven voor verbruikers zou dan ook leiden tot een dubbele verdiscontering.
Daarnaast zal een verdiscontering van volumeverschillen in de tariefstelling ook een zware administratieve belasting tot gevolg hebben. Er dient rekening gehouden te worden met de kosten die hieraan verbonden zijn en die verrekend zullen worden in de tariefstelling. Gezien de - slechts - fractionele volumeverschillen die zullen optreden op verbruikersniveau is een dergelijke verdiscontering niet economisch doelmatig en staat zij een eenvoudige en transparante tarievenstructuur in de weg, zoals vervat in par. 4.3.5. van de Uitgangspuntennotitie. Zij is daarmee in strijd met art. 36 E-wet."
5. Het nader standpunt van verweerder
In zijn verweerschrift heeft verweerder het volgende opgemerkt:
" De directeur Dte is van mening dat artikel 3.10.1 TarievenCode voldoende duidelijk is. Allereerst vreest Essent ten onrechte dat zij meetinrichtingen dient te plaatsen tussen de verschillende netvlakken binnen haar eigen netwerk. Die vrees is ongerechtvaardigd, aangezien voor de kostentoerekening en de vaststelling van de waarden van de tariefdragers voldoende is om vast te stellen hoeveel elektriciteit door Essent vanaf het HS-netwerk wordt afgenomen, alsmede hoeveel elektriciteit vanaf de verschillende netvlakken door verbruikers vanaf het netwerk van Essent wordt afgenomen. De directeur Dte gaat ervan uit dat Essent op de hiermee corresponderende plaatsen in het netwerk meetinrichtingen heeft. Zou dit anders zijn, dan zou Essent niet tot een verrekening kunnen komen met de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet en zou zij evenmin de aan eindverbruikers geleverde elektriciteit in rekening kunnen brengen.
Het is de directeur Dte voorts onduidelijk op grond waarvan Essent in de veronderstelling verkeert dat op de scheiding tussen de netvlakken HS en MS gemeten zou moeten worden aan de HS-zijde van de HS-transformatoren en niet aan de MS-zijde gemeten zou mogen worden. In essentie bepaalt artikel 3.10.1, dat de kostentoerekening en de vaststelling van de waarden van de tariefdragers dient plaats te vinden op basis van gemeten waarden. Er moet dus gemeten worden. De directeur Dte stelt vast dat Essent in zoverre geen bezwaar heeft tegen dit artikel."
(….)
De directeur Dte is het bij nadere beschouwing eens met het standpunt van Essent dat artikel 3.10.2 TarievenCode (in zijn huidige vorm) niet te verenigen is met de CPI-x regulering van artikel 41 E-wet. De directeur zal met de gezamenlijke netbeheerders in overleg treden teneinde op dit punt een wijziging van de TarievenCode voor te bereiden."
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder hieraan toegevoegd dat de voorgenomen wijziging van de TarievenCode nog niet is geëffectueerd.
6. De beoordeling van het geschil
Het College constateert in de eerste plaats dat tussen partijen, blijkens het vorenstaande, geen verschil van mening bestaat omtrent de aan artikel 3.10.1 van de TarievenCode te geven interpretatie. Appellanten hebben dit ter zitting ook erkend, maar menen dat de correcte interpretatie door het College dient te worden vastgesteld, zulks teneinde te voorkomen dat terzake nog meningsverschil ontstaat met de netbeheerder.
Naar het oordeel van het College miskennen appellanten aldus het karakter van de procedure bij de bestuursrechter. Bij gebreke van een geschil over inhoud en betekenis van artikel 3.10.1 ontbreekt belang bij een beoordeling van deze bepaling. Het beroep dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Met betrekking tot artikel 3.10.2 van de TarievenCode overweegt het College als volgt.
Blijkens het verweerschrift en het verhandelde ter zitting is verweerder met appellanten van opvatting dat artikel 3.10.2 elementen bevat die zich niet verdragen met de in artikel 41 van de Elektriciteitswet gegeven CPI-x reguleringsmethodiek. Verweerder had dan ook de bezwaren van appellanten op dit punt gegrond moeten verklaren. Nu hij dit niet heeft gedaan is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit in zoverre te worden vernietigd.
Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voorzover het betrekking heeft op artikel 3.10.1 van de TarievenCode;
- verklaart het beroep gegrond, voorzover het betrekking heeft op artikel 3.10.2 van de TarievenCode;
- vernietigt het besluit van verweerder, voorzover daarbij de bezwaren van appellanten tegen artikel 3.10.2 van de
TarievenCode ongegrond zijn verklaard;
- bepaalt dat verweerder in de plaats van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit een nieuw besluit neemt met
inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure welke worden vastgesteld op € 644,- (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro) te betalen door de Staat;
- verstaat dat het door appellanten betaalde griffierecht ten bedrage van € 204,20 (tweehonderdvier euro en twintig cent) door
de Staat aan hen wordt vergoed.
Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, mr M.J. Kuiper en mr C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2002.
w.g. C.M. Wolters w.g. L. van Duuren