2. De vaststaande feiten
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft samen met zijn broer C een landbouwonderneming gedreven in de vorm een vennootschap onder firma (hierna: v.o.f.), genaamd "D". Blijkens een uitspraak van 13 oktober 1994 van de Arrondissementsrechtbank te Roermond (zaaknummer: X) is de v.o.f. "D" met ingang van 1 januari 1992 ontbonden. Uit deze uitspraak blijkt eveneens dat op dat moment nog geen verdeling van het vennootschaps-vermogen tussen appellant en C was gemaakt.
- Bij besluit van onbekende datum in het jaar 1997 heeft het Landbouwschap de v.o.f "D" een voorlopige aanslag bestemmingsheffing mest 1994 opgelegd ten bedrage van f 1.576,50.
- Bij brief van 27 januari 1997, door het Landbouwschap ontvangen op 31 januari 1997, heeft de accountant van C het Landbouwschap verzocht uitstel van betaling te verlenen van de aan de v.o.f. "D" opgelegde (voorlopige) aanslag bestemmingsheffing mest 1994.
- Het Landbouwschap heeft het verzochte uitstel van betaling verleend.
- Bij besluit van 28 februari 1997 heeft het Landbouwschap de v.o.f. "D" een definitieve aanslag bestemmingsheffing mest 1994 opgelegd ten bedrage van f 1.576,50.
- Bij brief van 3 augustus 1998 heeft het Landbouwschap appellant in kennis gesteld van het feit dat een openstaande post bestemmingsheffing mest 1994 ad f 1.576,50 in verband met de verdeling van de ontbonden v.o.f. "D" niet is betaald.
- Appellant heeft voormelde brief op een het College onbekende datum aan het Landbouwschap geretourneerd met de mededeling dat de brief aan C moet worden geadresseerd.
- Op 14 oktober 1998 heeft een deurwaarder op verzoek van het Landbouwschap aan appellant een dwangbevel betekend en bevel gedaan om binnen twee dagen onder meer te voldoen aan de aanslag bestemmingsheffing mest 1994.
- Bij brief van 15 oktober 1998 heeft de advocaat van appellant in een civielrechtelijke procedure het Landbouwschap, onder verwijzing naar een door hem met het Landbouwschap gevoerd telefoongesprek, medegedeeld dat de aanslag bestemmingsheffing mest 1994 niet door appellant, maar door C moet worden voldaan. In deze brief staat voorts vermeld dat het Landbouwschap de deurwaarder opdracht zal geven om de aanslag bestemmingsheffing mest 1994 bij C te innen en dat appellant verder niet zal worden geconfronteerd met verdere executiemaatregelen.
- Bij brief van 25 november 1999, aangevuld bij brief van 6 december 1999, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag bestemmingsheffing mest 1994.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
- Bij Besluit van 28 september 2000 (Stb. 2000, 411), in werking getreden op 1 juli 2001 (Stb. 2001, 92), is het Landbouwschap opgeheven.
In artikel 6, eerste lid, van dit Besluit is bepaald dat de opheffing van het Landbouwschap de rechtskracht van de door dat lichaam wettig opgelegde heffingen niet aantast. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van dit Besluit heeft de opheffing van het Landbouwschap geen gevolg voor de ontvankelijkheid van beroepen ingevolge de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie en treedt in de plaats van het Landbouwschap verweerder op.