2. De beoordeling van het verzoek
2.1 Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, Awb kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld.
Vaststaat dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder, door het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond te verklaren en de gevraagde verklaring van geen bezwaar alsnog af te geven, aan verzoeker is tegemoetgekomen.
Ingevolge onderdeel A1 van de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) kan een kostenveroordeling, voorzover hier van belang, betrekking hebben op de indiening van een beroepschrift door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener en op diens verschijnen ter zitting. Het College merkt op dat een kostenveroordeling als hier aan de orde niet mede betrekking kan hebben op vergoeding van het griffierecht. Tot vergoeding daarvan is verweerder, los van het onderhavige verzoek, reeds gehouden op grond van artikel 8:41, vierde lid, eerste volzin, Awb.
2.2 In reactie op het verzoek heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de kosten voor het verschijnen ter zitting van de gemachtigde van verzoeker in het onderhavige geval niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu reeds tevoren bekend was dat verweerder ter zitting zou verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak. Het College volgt verweerder niet in dit standpunt en overweegt daartoe het volgende.
In zijn faxbericht van 19 april 2002 heeft verweerder aangekondigd ter zitting van het College om aanhouding te zullen verzoeken. Deze aankondiging impliceert dat verweerder zich op 23 april 2002 ter zitting van het College zou doen vertegenwoordigen door een gemachtigde, die het verzoek om aanhouding zou indienen. Het College ziet niet in, waarom verzoeker onder deze omstandigheden een verwijt treft dat hij zich ter zitting (eveneens) heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, teneinde te kunnen reageren op het verzoek om aanhouding. Dat verweerder niet heeft verzocht de zitting geen doorgang te laten vinden en de behandeling van de zaak aan te houden, kan naar het oordeel van het College niet aan verzoeker worden tegengeworpen.
In reactie op het verzoek heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat in deze zaak wegingsfactor 0,25 dient te worden toegepast. Het College volgt verweerder hierin evenmin en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge onderdeel C1 van de bijlage van het Besluit wordt bij een zeer licht gewicht van de zaak wegingsfactor 0,25 toegepast. Deze wegingsfactor wordt door het College bijvoorbeeld toegepast in geval van een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, nu een dergelijke zaak een in verhouding zeer geringe werkbelasting voor de rechtsbijstandverlener met zich brengt. In het onderhavige geval is naar het oordeel van het College geen sprake (geweest) van een daarmee vergelijkbare situatie. In het beroepschrift van 8 januari 2001 is de gemachtigde van verzoeker gemotiveerd en inhoudelijk op het besluit van 8 december 2000 van verweerder ingegaan. Nu niet op voorhand duidelijk was dat het College het aanhoudingsverzoek van verweerder zou inwilligen, diende de gemachtigde van verzoeker rekening te houden met een mogelijke inhoudelijke behandeling ter zitting. Nu ook overigens geen grond bestaat voor het oordeel dat het gewicht van deze zaak lichter is dan gemiddeld, zal het College bij het uitspreken van de kostenveroordeling wegingsfactor 1 hanteren.
Het vorenstaande leidt het College tot de slotsom dat het verzoek om kostenveroordeling voor toewijzing in aanmerking komt. Met inachtneming van het Besluit worden deze kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Wegens de kennelijke gegrondheid van het verzoek is voortzetting van het onderzoek niet nodig. Derhalve wordt met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder d, Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:75a, tweede lid, Awb en artikel 8:73a, derde lid, Awb zonder zitting uitspraak gedaan.