4. De grieven in hoger beroep
Appellante heeft ter ondersteuning van het hoger beroep, samenvattend weergegeven, het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft de verdeling thans van pakket II ten onrechte aangemerkt als een vervolg op de verdeling (onder de landelijke commerciële omroepen) van pakket I. Er is aan voorbijgegaan dat pakket I nog geen evenwichtige verdeling tussen de publieke omroep en de landelijke commerciële radio-omroep tot stand had gebracht.
De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan het door Arcade overgelegde rapport van KPMG, waaruit blijkt dat de landelijke commerciële radiostations slechts een potentieel luisterbereik hadden van 9% tot maximaal 61%. De beweerde stijging van 25% van dit aandeel is niet zodanig noemenswaardig, dat sprake is van een evenwichtige verdeling. De rechtbank concludeert dan ook ten onrechte dat de verbetering van de concurrentiepositie van de commerciële omroep ten opzichte van de publieke omroep is bereikt, ook al omdat een helder omschreven doelstelling ontbreekt.
Het ontbreken van bedoeld evenwicht blijkt ook uit het feit dat slechts 16% van het beschikbare vermogen op de FM-band in gebruik is bij de landelijke commerciële omroepen en 84% bij de publieke omroep. Ook hieraan is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan.
De rechtbank had daarentegen moeten oordelen dat de staatssecretaris niet tot de door hem omschreven kwalificatie van feiten heeft mogen komen, nu ten aanzien van de feiten omtrent het evenwicht tussen de publieke en de landelijke commerciële omroep verschillende cijfers voorlagen.
De rechtbank neemt ten onrechte aan dat het verdelingsbeleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat.
De rechtbank heeft onvoldoende oog gehad voor de argumenten die pleitten voor toekenning van de frequentie 103.3 MHz Leeuwarden aan Arcade en aldus gehandeld in strijd met artikel 3:4, tweede lid, Awb. In dit verband voert appellante het volgende aan.
De bekendmaking van de Hoofddirecteur Telecommunicatie en Post van 1 mei 1998 en de verdeling in augustus 1998 stroken niet met het door de regering voorgestane "doelmatig gebruik van frequenties", te weten: het samenvoegen van frequenties tot een aantal grote, belangrijke delen van Nederland dekkende frequentiepakketten, waartoe opeenvolgende frequenties zo mogelijk in één pakket dienen te worden ondergebracht. Vanuit een oogpunt van doelmatig gebruik van de frequentieruimte had de frequentie 103.3 MHz Leeuwarden niet mogen worden toegekend aan de v.o.f. Regio Radio & TV voor het programma Happy Radio. Deze vennootschap was, anders dan appellante, voor deze toekenning noch in het Cebuco-gebied Leeuwarden, noch in een naastgelegen gebied actief. De staatssecretaris had dan ook, gelet op de jurisprudentie van het College met betrekking tot de beoordelingsvrijheid die de haar toekomt bij toepassing van artikel 17, zevende lid, aanhef en onder b en c, WTV niet voorbij mogen gaan aan de belangen van appellante, gelegen in het behalen van economisch voordeel en het hiertoe bereiken van een zo groot mogelijk publiek, althans het verwerven van een voor de continuïteit van de betrokken onderneming voldoende economisch draagvlak. Zulks temeer nu appellante grote investeringen heeft gedaan om een plaats op de markt voor commerciële omroep te verwerven. Bovendien had niet vermelde vennootschap, maar Arcade het hoogste bod uitgebracht.
De rechtbank hanteert een onjuiste maatstaf waar zij met betrekking tot het gewicht van het belang van Radio 10 FM bij de frequentie 103.3 MHz opmerkt dat Radio 10 FM reeds een behoorlijke dekking heeft.
De rechtbank ziet ten onrechte in de gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten voor het aannemen van storing, veroorzaakt door de frequentie 103.3 MHz Leeuwarden ten laste van het bereik van de frequentie 103.0 MHz Lelystad. De staatssecretaris heeft op dit punt onvoldoende informatie en kennis vergaard. Bovendien heeft appellante de door haar gestelde storing onderbouwd met het bij brief van 9 november 1998 door haar overgelegde rapport van Broadcast Partners.
Appellante begroot haar schade tengevolge van het in beroep bestreden besluit op circa fl. 2.500.000,-- per jaar.