ECLI:NL:CBB:2002:AE6045
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- D. Roemers
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvragen stierenpremie door verwevenheid van bedrijven
In deze zaak hebben appellanten A en C, beiden werkzaam in de stierenhouderij, beroep ingesteld tegen besluiten van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, waarbij hun aanvragen voor stierenpremies op grond van de Regeling dierlijke EG-premies zijn afgewezen. De aanvragen werden afgewezen omdat de verweerder van mening was dat er sprake was van een zodanige verwevenheid tussen de bedrijven van appellanten en dat van hun vader, dat appellanten niet als zelfstandige producenten konden worden aangemerkt. De procedure begon met de ontvangst van de beroepschriften op 25 april 2001, waarna verweerder op 14 augustus 2001 een verweerschrift indiende. De zitting vond plaats op 12 april 2002, waar beide appellanten hun standpunt toelichtten.
De Regeling dierlijke EG-premies is bedoeld om producenten die stieren houden, onder bepaalde voorwaarden een premie te verlenen. De appellanten stelden dat zij zelfstandig opereren, elk met hun eigen bedrijf, en dat de verwevenheid die verweerder stelde niet van toepassing was. Echter, het College van Beroep voor het bedrijfsleven concludeerde dat de bedrijfsstructuur van appellanten in wezen niet was veranderd sinds 1998, toen ook al verwevenheid was vastgesteld. De appellanten maakten gebruik van stallen en machines van hun vader en werkten samen in een maatschap, wat de conclusie versterkte dat er sprake was van één bedrijfsvoering.
Het College oordeelde dat de omstandigheden, zoals het feit dat appellanten in loondienst waren bij hun vader en dat zij samen met hem een maatschap vormden, wezenlijk waren voor de beoordeling van hun zelfstandigheid. De conclusie was dat appellanten niet afzonderlijk konden worden aangemerkt als producenten in de zin van de Regeling. De aanvragen voor de stierenpremies werden derhalve terecht afgewezen, en het beroep van appellanten werd ongegrond verklaard. Het College achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.