5. De beoordeling van het geschil
5.1 Uit artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat het beroep van appellanten, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van appellanten, geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 11 januari 2002, nu bij dat besluit aan het bezwaar niet tegemoet is gekomen. Niet gebleken is dat appellanten nog een afzonderlijk belang hebben bij een beoordeling van het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van het besluit. Dat beroep moet derhalve wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.2 Het College overweegt allereerst dat artikel 22 van de Bmw een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter bevat, waarvoor de Wet openbaarheid van bestuur als algemene regeling wijkt. In deze zin heeft ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist in haar uitspraak van 19 december 2000, AB 2002, 41.
Het College is bevoegd kennis te nemen van het beroep tegen het bestreden besluit, nu dat zijn grondslag vindt in artikel 22 van de Bmw.
5.3 Het College stelt voorop dat bij de toetsing van het besluit van 11 januari 2002 de vraag aan de orde is of het Alterra-rapport al dan niet voor een ieder toegankelijk moet zijn. Dit brengt naar het oordeel van het College mee, dat de bijzondere belangen van appellanten om in het kader van bezwaar en beroep tegen de verlengingsbesluiten van bentazon-houdende bestrijdingsmiddelen, kennis te nemen van het rapport, bij deze beoordeling geen rol spelen. Voor bezwaar en beroep tegen de verlengingsbesluiten bevatten de artikelen 7:4 en 8:29 Awb regels voor de kennisneming van de op die zaak betrekking hebbende stukken en de daarvoor geldende beperkingen. Het College heeft overigens in de beroepsprocedures met betrekking tot de verlengingsbesluiten (AWB 01/832 en 01/834) op 21 maart 2002 beslist dat beperking van de kennisneming van onder meer het Alterra-rapport gerechtvaardigd is, in die zin dat alleen het College hiervan kennis zal mogen nemen.
Bij de beoordeling van de onderhavige openbaarmakingszaak is, gelet op het vorenstaande, evenmin van belang dat appellanten eigenaar zijn van enkele van de putten waarop het Alterra-rapport zich heeft gericht.
Het karakter van de openbaarmakingszaak brengt eveneens mee dat appellanten hoe dan ook als belanghebbenden bij het besluit tot het niet openbaar maken van het rapport zijn te beschouwen. Ook al kunnen zij, naar het CTB in zijn verweerschrift heeft gesteld en ter zitting ook is gebleken, het rapport onder bepaalde voorwaarden van BASF verkrijgen, dan nog staat het hen vrij om - gelijk zij hebben gedaan - de voorwaarden niet te accepteren. Hun materiële belang bij de onderhavige procedure is daarmee niet verloren gegaan.
5.4 Het College onderschrijft niet de opvatting van appellanten dat het verweerder op 6 september 2000 niet vrijstond om afwijzend op het openbaarmakingsverzoek te beslissen op de grond dat BASF op dat moment nog geen verzoek tot geheimhouding had gedaan. Uit het systeem van de Bmw en de Rtb 1995 volgt dat het CTB in beginsel, wanneer het positief heeft beslist op een verzoek tot geheimhouding, daarna niet meer de desbetreffende informatie openbaar maakt. Daaruit kan echter niet het omgekeerde worden afgeleid, namelijk dat het CTB in alle gevallen verplicht zou zijn om informatie openbaar te maken als degene die de informatie heeft verstrekt geen uitdrukkelijk verzoek tot geheimhouding heeft gedaan. De tekst van de Bmw noch van de Rtb 1995 dwingt tot een dergelijke vergaande conclusie. Wel behoort in een dergelijke situatie het CTB, wanneer het een verzoek tot openbaarmaking ontvangt, degene die de informatie heeft verstrekt, uit hoofde van de jegens deze te betrachten zorgvuldigheid, welke de voorbereiding van het te nemen besluit regardeert, alsnog in de gelegenheid te stellen een verzoek tot geheimhouding in te dienen. Bij de beslissing op bezwaar van 11 januari 2002 is het verzuim BASF de gelegenheid daartoe te bieden, dat kleefde aan het besluit van 6 september 2000, hersteld.
5.5 Appellanten kunnen evenmin worden gevolgd in hun stelling dat van gegevens zoals bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de Bmw slechts sprake kan zijn indien en voor zover het tevens vertrouwelijke commerciële en industriële gegevens, met inbegrip van intellectuele eigendom, zijn als bedoeld in Richtlijn 90/313/EEG.
Artikel 22, tweede lid, van de Bmw bevat de implementatie van artikel 14, eerste volzin, van Richtlijn 91/414/EEG. In bedoelde volzin wordt bepaald dat het voorschrift geldt "onverminderd de bepalingen van Richtlijn 90/313/EEG". Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat met "informatie die industriële of commerciële geheimen bevat" die - indien aan de gestelde voorwaarden is voldaan - vertrouwelijk moet worden behandeld (Richtlijn 91/414/EEG) iets anders is bedoeld dan met "vertrouwelijke commerciële en industriële gegevens, met inbegrip van intellectuele eigendom" (Richtlijn 90/313/EEG). De gebruikte bewoordingen in de richtlijnen wijzen niet op een verschil in betekenis. Uit de Duitse, Engelse en Franse tekst van de richtlijnen is een dergelijk verschil evenmin af te leiden. Tenslotte vloeit een dergelijk verschil ook niet voort uit de doelstellingen van beide richtlijnen.
Artikel 3, tweede lid, van Richtlijn 90/313/EEG voorziet in de mogelijkheid dat de Lid-Staten in bepaalde, daar omschreven gevallen, verzoeken om milieuinformatie kunnen weigeren. Laatstgenoemde richtlijn is, voor zover ten deze van belang, geïmplementeerd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.
Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet openbaarheid van bestuur bepaalt dat het verstrekken van informatie op grond van die wet achterwege blijft voor zover dit bedrijfs- en fabricagegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld. Nederland heeft daarmee gebruik gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van Richtlijn 90/313/EEG.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat verweerder bij een verzoek om informatie betreffende bestrijdingsmiddelen niet gehouden is om dit (mede) te toetsen aan de criteria van Richtlijnen 90/313/EEG, geïmplementeerd in (onder meer) artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, maar kan volstaan met een toetsing aan de criteria van Richtlijn 91/414/EEG, geïmplementeerd in de Bmw en de Rtb 1995. Bovendien heeft te gelden dat onder de in artikel 22, tweede lid, Bmw bedoelde "gegevens waarvan de geheimhouding met het oog op bedrijfsgeheimen gerechtvaardigd is" is begrepen de "informatie die industriële of commerciële geheimen bevat" die - indien aan de gestelde voorwaarden is voldaan - vertrouwelijk moet worden behandeld, zoals bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 91/414/EEG.
Bij zijn toetsing in het onderhavige geval heeft het CTB in het bestreden besluit overwogen dat het hier gaat om een kostbaar onderzoek en dat concurrentievervalsing kan ontstaan wanneer concurrenten van BASF kosteloos de beschikking krijgen over het rapport. In dat verband dient naar het oordeel van het College vastgesteld te worden of een dergelijk gevaar van concurrentievervalsing niet alleen potentieel, maar ook reëel aanwezig is ten tijde van het nemen van een besluit op een verzoek om informatie. Dienaangaande overweegt het College dat blijkens het op 4 april 2002 ter zitting behandelde beroep van Agrichem B.V. (zaaknr. 00/755) ten tijde van het nemen van het bestreden besluit ten minste één concurrent in zoverre in dezelfde positie als BASF verkeerde, dat hij had verzocht om een verlenging van de toelating van een bentazonhoudend bestrijdingsmiddel. Verweerder diende er derhalve rekening mee te houden dat, zolang de beslissing op dit toelatingsverzoek niet in rechte onaantastbaar was geworden, deze concurrent bij een openbaarmaking van het rapport, zonder zelf kosten te hoeven maken, dit rapport zou kunnen gebruiken om een verlenging van de toelating van zijn bentazon-houdend middel te verkrijgen, terwijl BASF om die verlenging te verkrijgen wel die kosten heeft moeten maken. Het College is daarom van oordeel dat het CTB, bij het bestreden besluit op basis van de informatie waarover hij toen beschikte, op goede gronden heeft geoordeeld dat het rapport gegevens bevat waarvan de geheimhouding met het oog op bedrijfsgeheimen gerechtvaardigd is.
5.6 Het College vindt geen steun in het recht voor de stelling van appellanten dat het feit dat het Alterra-rapport gegevens bevat betreffende onderzoek naar reeds openbare monitoringsgegevens, uitsluit dat het rapport geheel of gedeeltelijk geheim zou moeten blijven. Ook een dergelijk rapport kan immers vertrouwelijke commerciële gegevens bevatten.
5.7 Het College kan appellanten evenmin volgen in hun betoog dat het rapport in ieder geval dient te worden vrijgegeven met weglating van de gegevens waarvan de geheimhouding met het oog op bedrijfsgeheimen gerechtvaardigd is. Artikel 27, tweede lid, van de Rtb 1995 bevat een lijst van gegevens die niet geheim worden gehouden. Aan verweerder komt een zekere vrijheid toe om te bepalen op welke wijze de niet geheime gegevens openbaar worden gemaakt. Het weglakken uit een rapport van de geheime gegevens is slechts een van de mogelijkheden. Andere methoden zijn echter eveneens aanvaarbaar te achten. Voor dit oordeel vindt het College steun in de tekst van artikel 27, tweede lid, van de Rtb 1995, waarin is bepaald dat onder meer niet geheim wordt gehouden: een beknopt overzicht van de uitkomsten van de proeven die er toe strekken de werkzaamheid en de onschadelijkheid voor mens, dier, plant en milieu vast te stellen. Een dergelijk beknopt overzicht behoeft niet steeds door de aanvrager te worden opgesteld, maar kan ook door het CTB worden vervaardigd.
Het College heeft geconstateerd dat van de besluiten tot verlenging van de toelatingen van de bentazon-houdende middelen een Bijlage I deel uitmaakt, waarin is beschreven wat de aanleiding was om het onderzoek door Alterra te laten plaatsvinden, wat het object van het onderzoek was, hoe dit globaal genomen heeft plaatsgevonden en wat de resultaten waren. In een tabel is een lijst van monsterputten opgenomen met daarbij aangegeven of ze als 'uncertain' dan wel als 'extra uncertain' dienden te worden geclassificeerd, met in het laatste geval een reden daarvoor. Tevens is bij iedere put de concentratie bentazon in ug/l aangegeven. Voorts zijn de conclusies vermeld, alsmede de noodzaak om nog nader onderzoek te doen verrichten.
Het College is van oordeel dat met de publicatie van dit beknopte overzicht van de uitkomsten van de proeven die er toe strekken de werkzaamheid en de onschadelijkheid voor mens, dier, plant en milieu vast te stellen, is voldaan aan de voorschriften van artikel 27 Rtb 1995.
5.8 Het College overweegt voorts dat, anders dan appellanten hebben gesteld, het Alterra-rapport geen gegevens bevat betreffende de fysisch-chemische eigenschappen van de werkzame stof bentazon en van de bestrijdingsmiddelen, noch gegevens betreffende de analysemethoden, bedoeld in Richtlijn 91/414/EEG. Het rapport heeft betrekking op de zogenoemde uitspoeling naar het grondwater als bedoeld in artikel 6 van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb). Dit ziet derhalve op het gedrag van bentazon en de bentazon-houdende bestrijdingsmiddelen en niet op de fysisch-chemische eigenschappen daarvan.
5.9 Het College overweegt tenslotte dat appellanten terecht hebben gesteld dat artikel 27, tweede lid, van de Rtb 1995 geen uitzondering maakt voor gegevens die op enigerlei wijze zouden kunnen worden aangemerkt als bedrijfsgeheime gegevens of die slechts na veel investeringen door de toelatinghouder zijn verkregen. Dit kan echter niet tot een gegrondverklaring van het beroep leiden, aangezien het rapport, buiten hetgeen verweerder gelet op dit artikellid reeds openbaar heeft gemaakt, geen gegevens, die het CTB ingevolge artikel 27, tweede lid, Rtb 1995 niet geheim mag houden, bevat.
5.10 Op grond van al het vorenstaande moet het beroep tegen het besluit van 11 januari 2002 ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.