ECLI:NL:CBB:2002:AE3812

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/734
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake deelname aan het landelijk AO-examen

In deze zaak heeft verzoeker, A, zich tot het Examenbureau Registeraccountants gewend met een verzoek om informatie over deelname aan het landelijk AO-examen. Verweerder heeft verzoeker meegedeeld dat hij door bemiddeling van de Rijksuniversiteit Groningen in de gelegenheid is gesteld om deel te nemen aan het examen BIV-AO, maar dat hij zonder bericht van verhindering niet is verschenen. Hierdoor is hij uitgesloten van de eerstvolgende tentamengelegenheid. Verzoeker betwist deze uitsluiting en heeft bezwaar gemaakt tegen het niet mogen deelnemen aan het tentamen op 22 mei 2002. Hij heeft vervolgens een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of het College bevoegd is om te oordelen over het geschil inzake deelname aan het tentamen. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien er beroep is ingesteld of bezwaar is gemaakt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de tentamenregeling van NIVRA-Nyenrode niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift en dat de betrokken onderwijsinstelling regels heeft opgesteld voor een ordelijk verloop van tentamina. De voorzieningenrechter concludeert dat de regeling geen besluit betreft in de zin van de Awb, waardoor het College onbevoegd is om te beslissen op het verzoek van verzoeker.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard om op het verzoek te beslissen, en er zijn geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan de kostenveroordeling zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
No. AWB 02/734 21 mei 2002
25000 Wet op de registeraccountants
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, te Q, verzoeker,
tegen
het Examenbureau Registeraccountants, verweerder.
1. De procedure
Bij brief van 5 april 2002 heeft verzoeker zich tot verweerder gewend met een verzoek om informatie omtrent de mogelijkheid tot deelname aan het landelijk AO-examen.
Van de zijde van verweerder is verzoeker daarop bij schrijven van 9 april 2002 medegedeeld:
- dat verzoeker door bemiddeling van de Rijksuniversiteit Groningen en verweerder in de gelegenheid is gesteld deel te nemen aan het landelijk examen BIV-AO, dat op 7 november 2001 werd georganiseerd door NIVRA-Nyenrode;
- dat verzoeker zonder bericht van verhindering bij dit tentamen is weggebleven;
- dat voor studenten van NIVRA-Nyenrode de regeling geldt dat, wanneer men zonder bericht van verhindering bij een tentamen wegblijft, men wordt uitgesloten van de eerstvolgende tentamengelegenheid;
- dat een dergelijke gelegenheid in het onderhavige geval betreft het landelijk schriftelijk tentamen BIV-AO op 22 mei 2002;
- dat indien verzoeker zich aanmeldt voor het nadien geplande tentamen op 6 november 2002, eerst op dat moment wordt bezien of de aanmelding wordt gehonoreerd.
Verzoeker heeft in reactie op evengenoemd schrijven bij brief van 13 april 2002 aan verweerder te kennen gegeven dat hij zich niet kan verenigen met het daarin gestelde, in de eerste plaats omdat de regeling van NIVRA-Nyenrode niet op hem van toepassing is aangezien hij niet studeert aan de Universiteit Nyenrode, en voorts omdat hij niet zonder bericht van verhindering is weggebleven van het tentamen van 7 november 2001 doch zich daarvoor heeft afgemeld.
Nadien heeft verzoeker bij brief van 29 april 2002 aan verweerder onder vermelding van argumenten als evenvermeld, onder meer te kennen gegeven dat hij bezwaar maakt tegen het niet mogen deelnemen aan voormeld tentamen van 22 mei 2002.
Bij schrijven van 4 mei 2002 heeft verzoeker zich gewend tot het College met verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, welke er onder meer toe zou dienen te strekken dat verzoeker onmiddellijk tot het landelijk AO-examen wordt toegelaten
2. De beoordeling van het verzoek
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (hierna: Wbbo) kan op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen, mits tegen het desbetreffende besluit beroep is ingesteld of daaraan voorafgaande bezwaar is gemaakt.
In deze zaak is allereerst de vraag aan de orde of kennisneming van een geschil inzake deelname aan een tentamen, als hiervoor voor weergegeven, behoort tot de bevoegdheid van het College. In dit verband is met name van betekenis het in artikel 18, tweede lid, van de Wbbo bepaalde, dat het College (voorts) is belast met de behandeling van de bij de wet aan het College opgedragen geschillen, alsmede artikel 54j van de Wet op de Registeraccountants, bepalende dat tegen een op grond van deze wet genomen besluit een belanghebbende beroep bij het College kan instellen.
De voorzieningenrechter is op grond van de beschikbare gegevens van oordeel dat eerderbedoelde tentamenregeling NIVRA-Nyenrode, waarin de betrokken onderwijsinstelling - onder andere - regels heeft gegeven met het oog op een ordelijk verloop van tentamina, niet valt aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift waarvan de grondslag is gelegen in de Wet op de Registeraccountants. Hieruit volgt dat de toepassing van onderdeel 5.13 van deze regeling, waarin onder meer is bepaald dat, wanneer studenten zich later dan veertien dagen voor de tentamendatum terugtrekken zonder een naar het oordeel van de afdeling Onderwijsorganisatie geldige reden, zij bij de eerstvolgende tentamengelegenheid niet aan het tentamen kunnen deelnemen, geen besluit betreft, als bedoeld in voormeld artikel 54j.
Ook overigens vindt dit besluit geen grondslag in een wettelijk voorschrift in verband waarmede het College bevoegd zou zijn te beslissen inzake een geschil dienaangaande.
De voorzieningenrechter komt in verband met het vorenoverwogene tot de slotsom dat, zo hier al sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb - zijnde een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling - hij kennelijk onbevoegd is te beslissen op het onderhavige verzoek.
In verband hiermede kan met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb zonder zitting uitspraak worden gedaan.
Ten slotte worden geen termen aanwezig geacht toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Aldus gewezen door mr H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr drs B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2002.
w.g. H.C. Cusell w.g. B. Van Velzen