5. De beoordeling van het geschil
5.1 Wat betreft het buiten bespreking laten van het bezwaar van appellante, gericht tegen de in het besluit van 7 oktober 1999 vervatte weigering het project "ondersteuning medische specialisten" aan te merken als zorgvernieuwingsproject, heeft verweerder, onder verwijzing naar het verslag van de hoorzitting van 8 maart 2000, gesteld dat appellante dat onderdeel van haar bezwaar mondeling had ingetrokken. Appellante, die - zo is ter zitting van de zijde van verweerder verklaard - het hoorzittingsverslag gelijktijdig met het bestreden besluit toegezonden heeft gekregen, heeft uitdrukkelijk betwist dit bezwaar te hebben ingetrokken. Bovendien heeft appellante de juistheid van het verslag betwist. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van verweerder aannemelijk te maken dat appellantes bezwaar gedeeltelijk - expliciet - is ingetrokken. Het onderhavige hoorzittingsverslag is hiervoor, naar het oordeel van het College, geen afdoende bewijs, nu niet controleerbaar is of de inhoud daarvan overeenkomt met de ter hoorzitting afgelegde verklaringen. Aangezien verweerder evenmin anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat appellante haar bezwaar, gericht tegen de weigering het project "ondersteuning medische specialisten" aan te merken als zorgvernieuwingsproject, heeft ingetrokken, moet het er voor worden gehouden dat dit niet is gebeurd.
Aldus heeft verweerder, door bij het bestreden besluit uitsluitend te beslissen op het bezwaar, gericht tegen de weigering het project "Functiedifferentiatie in de medische staf " aan te merken als zorgvernieuwingsproject, niet beslist op de grondslag van het bezwaar. Gelet hierop is het beroep gegrond en kan het bestreden besluit niet in stand blijven wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit - in casu het tariefbesluit van 7 oktober 1999 - plaatsvindt.
Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift en ter zitting alsnog uitgelaten over het bezwaar van appellante inzake de weigering het project "ondersteuning medische specialisten" aan te merken als zorgvernieuwingsproject. Het College ziet hierin aanleiding inhoudelijk op deze kwestie in te gaan, teneinde te beoordelen of het College zelf in deze zaak kan voorzien.
5.2 Hoewel de Beleidsregel zorgvernieuwing 1999 summier is en geen uitgewerkte definitie bevat van het begrip zorgvernieuwing, komt daaruit wel duidelijk naar voren dat (een) zorgvernieuwing(sproject) in ieder geval verband moet houden met verlaging van het ziekenhuisbudget. Daarnaast blijkt uit de in rubriek 2.1 ten dele weergegeven circulaire van 3 april 1998 dat het bij zorgvernieuwingsprojecten moet gaan om vervanging van de ene, duurdere vorm van zorg door een andere, goedkopere vorm daarvan. Van een situatie in de hiervoor weergegeven zin is in dit geval echter geen sprake. Het College overweegt hieromtrent het volgende.
De projecten "Functiedifferentiatie in de medische staf " en "ondersteuning medische specialisten" zijn door appellante aangemeld als zorgvernieuwingsprojecten om, zo blijkt uit haar in § 2.2 aangehaalde notitie van 9 februari 1999, op basis van de Beleidsregel zorgvernieuwing 1999 financiering te verkrijgen voor de kosten van respectievelijk twee (extra) ziekenhuisartsen in opleiding en de inzet van personeel ten behoeve van specialisten. Als vaststaand moet echter worden aangenomen dat die kosten moeten worden toegerekend aan de honorariumkosten van de medisch specialisten en dus niet ten laste komen van het ziekenhuisbudget. Reeds gelet hierop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de onderhavige projecten niet kunnen worden aangemerkt als zorgvernieuwingsprojecten in de zin van de Beleidsregel zorgvernieuwing 1999.
Het College volgt appellante niet in haar betoog, dat zij er op basis van op de op het zorgvernieuwingsbeleid betrekking hebbende beleidsregel en circulaires vanuit mocht gaan dat de onderhavige projecten voor bekostiging in aanmerking kwamen. Appellante had immers op grond van de inhoud van de Beleidsregel zorgvernieuwing 1999 kunnen (en ook moeten) weten dat uitsluitend projecten die ten laste van het ziekenhuisbudget komen onder het zorgvernieuwingsbeleid vallen.
5.4 Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder bij het primaire besluit van 7 oktober 1999 terecht heeft geweigerd de onderhavige projecten aan te merken als zorgvernieuwingsprojecten in de zin van de Beleidsregel zorgvernieuwing 1999. Het College ziet hierin aanleiding
- met toepassing van artikel 8:73, derde lid, van de Awb het rechtsgevolg van het te vernietigen bestreden besluit, dat strekt tot handhaving van het primaire besluit in zoverre dit betrekking heeft op het project "functiedifferentiatie in de medische staf", in stand te laten, alsmede,
- wat betreft appellantes bezwaar, gericht tegen de weigering het project "ondersteuning medische specialisten" aan te merken als zorgvernieuwingsproject, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, in dier voege in de zaak te voorzien, dat dit bezwaar ongegrond wordt verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.