5. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben ter ondersteuning van hun beroepen, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
5.1 Uit alle door Vewin c.s. overgelegde - openbare - studies blijkt dat bentazon niet voldoet aan de uitspoelingsnorm. Reeds gelet hierop was er, gezien de uitspraken van de president van het College van 8 september 2000, nr. AWB 00/599 e.v., en 16 februari 2001,
nr. AWB 01/936, geen ruimte om de toelatingen procedureel te verlengen. Op basis van alle bekende gegevens moet immers worden vastgesteld dat aan de bij en krachtens de artikelen 3 en 3a van de Bmw gestelde milieucriteria, in het bijzonder de criteria voor uitspoeling, niet wordt voldaan.
Bovendien heeft verweerder ook zelf de conclusie getrokken dat bentazon niet voldoet aan de uitspoelingsnorm, en wel bij zijn besluit van 11 februari 2000 tot intrekking van de toelating van het middel Agrichem bentazon vloeibaar 2 per 1 januari 2000. Bij zijn conclusie, enkele maanden later, dat niet is vastgesteld dat niet aan de uitspoelingsnorm wordt voldaan, bedient verweerder zich van een a contrario-redenering. Daarenboven kan de constatering, dat niet is vastgesteld dat niet aan die norm wordt voldaan, niet de conclusie dragen dat wèl aan die norm wordt voldaan. Bovendien schrijft de Bmw expliciet voor dat moet worden vastgesteld dat aan de milieucriteria wordt voldaan, zodat onzekerheid hierover moet worden gelijkgesteld met het niet voldoen aan die criteria. Weliswaar heeft verweerder aan de hand van door BASF uitgevoerde modelberekeningen en lysimeterstudies beoordeeld of en in welke mate bentazon uitspoelt naar het grondwater, doch is hij voorbij gegaan aan de - betrouwbaardere - gegevens die zijn ontleend aan de werkelijkheid.
Het Alterra-rapport kan verweerders conclusie, dat de uitspoelingsnorm niet wordt overschreden, niet dragen. Dit rapport betreft immers slechts een analyse van bekende - openbare - meetgegevens van het RIVM uit 1999 die erop wijzen dat de norm voor uitspoeling wel wordt overschreden. Deze analyse is bovendien gebrekkig uitgevoerd, omdat slechts selectief is geanalyseerd. Verder blijkt uit een door TNO-NITG in opdracht van Vewin c.s. uitgevoerd onderzoek naar betrouwbaarheid/representativiteit van de monitoringputten, waarvoor volgens de primaire besluiten "evidente speciale risico's" zouden gelden, dat de betreffende putten in goede staat verkeren en wel degelijk betrouwbaar zijn.
5.2 Richtlijn 2000/68, althans het gedeelte daarvan dat ziet op verlenging van de termijn voor evaluatie en besluitvorming, is niet in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd, ook niet door publicatie van deze richtlijn in de Staatscourant. Dit betekent, gelet op het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van het Bub, dat vanaf het moment van opname van bentazon in bijlage I van Richtlijn 91/414 op iedere toelating van bentazon-houdende bestrijdingsmiddelen de in bijlage VI bij Richtlijn 91/414 opgenomen Uniforme Beginselen van toepassing zijn. Zodanige toelatingen kunnen dan ook niet worden verleend en/of (procedureel) worden verlengd, indien niet aan evengenoemde beginselen is getoetst. Aangezien deze toetsing (nog) niet heeft plaatsgevonden, is het bestreden besluit in strijd met bepaalde bij en krachtens de Bmw.
Blijkens het bestreden besluit is de door verweerder aan de toelatinghouders geboden gelegenheid om een dossier samen te stellen en in te dienen dat voldoet aan de vereisten van bijlage III van Richtlijn 91/414, gebaseerd op de nog niet toepasselijke Richtlijn 2000/68, hetgeen eveneens strijd oplevert met het bepaalde bij en krachtens de Bmw. Uit het bieden van die gelegenheid wordt voorts duidelijk dat het ten tijde van het bestreden besluit bij verweerder beschikbare dossier niet compleet was, zodat op dat moment geen sprake was van een aanvraag die voldeed aan het bepaalde in de artikelen 7, juncto 18 van de Rtb 1995 en derhalve evenmin van een aanvraag om verlenging van een toelating als bedoeld in artikel 5 van de Bmw. Nu met het oog op de inmiddels noodzakelijk geworden toetsing aan de Uniforme Beginselen geen volledig (aanvraag)dossier is ingediend, had verweerder niet tot verlenging mogen besluiten. Het instrument van procedurele verlenging is immers niet bedoeld om een onvolledig dossier alsnog te completeren.
5.3 Zo al tot procedurele verlenging van de toelatingen van de onderhavige bestrijdingsmiddelen had kunnen worden besloten, dan is de door verweerder vastgestelde verlengingstermijn te lang. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat ingevolge de Rtb 1995 voor het indienen en beoordelen van verlengingsaanvragen een termijn van 14 maanden geldt en dat deze termijn reeds ruimschoots is overschreden.
5.4 Indien speciale aandacht zou zijn besteed aan bescherming van het grondwater, zoals in Richtlijn 2000/68 tot uitdrukking is gebracht, zou dit hebben geleid tot heroverweging van de procedurele verlengingsbesluiten, in dier voege dat deze besluiten alsnog zouden zijn ingetrokken, althans dat een gebruiksvoorschrift aan de toelatingen zou zijn verbonden, inhoudende dat de middelen niet mogen worden toegepast in grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in provinciale milieuverordeningen op basis van de Wet milieubeheer. Om een zodanig gebruiksvoorschrift hebben Vewin c.s. uitdrukkelijk gevraagd in het aanvullend bezwaarschrift van 31 augustus 2000, doch verweerder heeft hieraan in het bestreden besluit geen enkele overweging gewijd.
6. Reactie van verweerder op het in beroep gestelde
6.1 Verweerder heeft in de eerste plaats aangevoerd dat het besluit van 7 juli 2000 inzake het middel Laddok N ten onrechte is meegenomen bij het bestreden besluit, nu daartegen niet een ontvankelijk bezwaarschrift is ingediend. Verweerder heeft er hierbij op gewezen dat de milieuorganisaties het tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift hebben ingetrokken, terwijl Vewin c.s. daartegen geen, dan wel onverschoonbaar te laat een bezwaarschrift hebben ingediend.
Op hetgeen appellanten in beroep hebben aangevoerd, heeft verweerder, samengevat weergegeven, als volgt gereageerd.
6.2 Gelet op de door appellanten genoemde uitspraak van 8 september 2000, waarin de president van het College heeft gewezen op het specifieke karakter van de procedurele verlenging, berusten besluiten tot procedurele verlenging niet op inhoudelijke gronden en behoren deze besluiten dus niet inhoudelijk te worden beoordeeld. De inhoudelijke bezwaren van appellanten ten aanzien van het criterium uitspoeling naar grondwater, kunnen bij de beoordeling van de onderhavige procedurele verlengingsbesluiten dan ook niet aan de orde komen.
Anders dan in het geval van de door appellanten genoemde uitspraak van de president van het College van 16 februari 2001, is in het onderhavige geval geen sprake van een volledig afgeronde inhoudelijke beoordeling. Ook is in het onderhavige geval niet vastgesteld dat niet wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de artikelen 3 en 3a van de Bmw. De situatie dat de reeds voorhanden zijnde gegevens dwingen tot het oordeel dat niet aan de milieucriteria wordt voldaan, doet zich derhalve in dit geval niet voor.
De toelating van het middel Agrichem bentazon vloeibaar 2 is ingetrokken omdat de toelatinghouder geen gegevens had geleverd waaruit bleek dat aan de uitspoelingsnorm werd voldaan. In het onderhavige geval heeft de toelatinghouder deze gegevens wel geleverd.
De door het onderzoeksbureau Alterra verrichte analyse betreft gedeeltelijk een "deskstudy". Echter ook heeft veldonderzoek plaatsgevonden, dat uitgebreider is geweest dan het onderzoek van TNO. Hieruit is onder meer naar voren gekomen dat de monsterputten niet voldoen aan criteria waardoor wordt voorkomen dat vals negatieve of positieve waarden worden gerapporteerd
6.3 Richtlijn 2000/68 is door middel van een mededeling in de Staatscourant tijdig en adequaat in het Nederlands wettelijk stelsel geïmplementeerd. Daarnaast moet de besluitvorming ten aanzien van de individuele middelen worden beschouwd als een onderdeel van de implementatie. Als gevolg van de implementatie van Richtlijn 2000/68 is het beoordelingskader van de toelaatbaarheid van de onderhavige middelen met ingang van 1 augustus 2001 in die zin gewijzigd, dat vanaf dat moment de toelaatbaarheid moet worden beoordeeld aan de hand van de Uniforme Beginselen, op basis van een dossier dat voldoet aan de eisen van bijlage III. Dit volgt uit artikel 2, eerste lid, van het Bub. In verband hiermee zijn de toelatingen procedureel verlengd.
Dat hangende de beoordeling van toelaatbaarheid van de onderhavige middelen, het toetsingskader is gewijzigd als gevolg van de opname van bentazon in bijlage I van Richtlijn 91/414, doet er niet aan af dat de toelatinghouders in de periode van mei 1996 tot en met januari 1998 verlengingsaanvragen hebben ingediend, die voldeden aan de destijds geldende dossiervereisten. Op dat moment golden nog niet de dossiervereisten van bijlage III van evengenoemde richtlijn.
6.4 De herbeoordeling van de procedurele verlengingsbesluiten op basis van de bezwaren van appellanten heeft in december 2000 plaatsgevonden, waarna de afronding van de besluitvorming niet meer afhankelijk werd geacht van het overleggen van de eerder noodzakelijk geachte monitoringsgegevens. Op dat moment resteerde een termijn van
8 maanden om de besluitvorming af te ronden, doch was duidelijk dat de besluitvorming niet meer kon worden afgerond vóór 1 augustus 2001, zijnde de datum waarop Richtlijn 2000/68 in werking zou treden en dientengevolge het beoordelingskader zou wijzigen. Omdat de onderhavige middelen vanaf die datum volledig dienden te worden getoetst aan de Unforme Beginselen, aan de hand van dossiers die aan de dossiervereisten van bijlage III voldeden, is uiteindelijk een verlengingstermijn vastgesteld die gelijk is aan de termijn die de Rtb 1995 geeft voor de beoordeling van een aanvraag, te weten 14 maanden.