5. De beoordeling van het geschil
5.1 Voorop moet worden gesteld dat in het onderhavige geschil niet ter beoordeling staat de reikwijdte van het in bezwaar gehandhaafde tariefbesluit van 15 december 1999, doch de redelijkheid van de in dat besluit voor fysiotherapeuten vastgestelde tarieven, waarvan in het bijzonder het tarief voor manuele therapie.
5.2 Het College stelt vast dat het tarief voor manuele therapie is vastgesteld overeenkomstig de ten tijde van het aangevochten tariefbesluit vigerende beleidsregel. Die beleidsregel, en in het bijzonder het daarin neergelegde uitgangspunt voor de berekening van het tarief voor manuele therapie, is naar het oordeel van het College niet onredelijk te achten. In dit verband is van belang dat evenbedoeld beleidsuitgangspunt, materieel gezien, overeenkomt met hetgeen de beroepsorganisatie voor fysiotherapeuten, de VVF, destijds heeft voorgesteld.
5.3 Ter zake van het in bezwaar gehandhaafde tariefbesluit stelt het College vast dat de daarin opgenomen aantekening, dat onder manuele therapie ook wordt verstaan manuele therapie volgens de zogeheten Van der Bijlmethode, niet een materiële wijziging betreft ten opzichte van eerdere tariefbesluiten voor fysiotherapeuten. Blijkens de beschikbare gegevens is al vanaf 1994 voorzien in een apart tarief voor alle vormen van manuele therapie. Dat verweerder, door in genoemde aantekening slechts manuele therapie volgens de Van der Bijlmethode te noemen, thans uitsluitend deze vorm van manuele therapie onder het desbetreffende tarief heeft willen brengen, blijkt nergens uit, ook niet uit de bewoordingen waarin bedoelde aantekening is gesteld. Integendeel: bij het bestreden besluit heeft verweerder uitdrukkelijk overwogen dat met die aantekening niet is beoogd aan te geven dat andere vormen van manuele therapie niet onder het desbetreffende tarief vallen.
Daarnaast acht het College het niet onredelijk dat bij het aangevochten tariefbesluit het tarief voor manuele therapie is vastgesteld op 1,5 keer het reguliere tarief voor fysiotherapie. Hiertoe overweegt het College dat zulks, zoals hiervoor is overwogen, materieel gezien overeenkomt met het destijds door de VVF ingebrachte voorstel voor vaststelling van een afzonderlijk tarief voor manuele therapie. Bovendien is niet zonder betekenis dat blijkens de in rubriek 2.2 weergegeven brief van 19 augustus 1999 de VMT, hoewel niet een representatieve organisatie in de zin van artikel 3 van de Wet, door verweeerder de gelegenheid is geboden ideeën naar voren te brengen inzake herijking en/of differentiatie van het voor fysiotherapeuten geldende tarief voor manuele therapie, maar van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.
5.4 Appellant heeft er op gewezen dat een behandeling manuele therapie volgens de
Van der Bijlmethode een uur in beslag neemt en dat het tarief voor manuele therapie, dat is gebaseerd op 40 minuten per behandeling, derhalve ontoereikend is. Verweerder had hierin evenwel geen aanleiding behoeven te zien om in de beleidsregel een naar behandelingsmethode gedifferentieerde berekening voor het tarief manuele therapie op te nemen. Het College overweegt hiertoe allereerst dat in het tariefbesluit wordt aangesloten bij zittingen, en niet bij een bepaalde tijdsduur hiervan. Bovendien zijn de door appellant genoemde verschillen niet dusdanig groot, dat verweerder van toepassing van de beleidsregel behoorde af te zien. Het College tekent hierbij voorts aan dat noch de VVF, noch de VMT verweerder heeft benaderd om tot een door appellant gewenste wijziging van de beleidsregel over te gaan.
5.5 Voorts heeft appellant melding gemaakt van een vonnis van de Economische politierechter van 30 december 1999. Reeds gelet echter op de omstandigheid dat appellant ten tijde van het aangevochten tariefbesluit al de keuzevrijheid had om al dan niet ingeschreven te staan in het Wet BIG-register en daarmee tevens de keuzevrijheid had om al dan niet aan de voor fysiotherapeuten vastgestelde tarieven, waaronder het tarief voor manuele therapie, onderworpen te zijn, acht het College dat vonnis voor het onderhavige geschil niet relevant. Dat voor de toepasselijkheid van het tarievenstelsel een onderscheid bestaat tussen enerzijds manuele therapeuten die wel of niet tevens als fysiotherapeut zijn ingeschreven in het desbetreffende Wet BIG-register, is een rechtstreeks gevolg van de systematiek van de Wet.
5.6 Gelet op het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.