ECLI:NL:CBB:2002:AE1413

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/307
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag vergunning voor kansspelautomaten

In deze zaak hebben appellanten A en C beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van Haarlemmermeer, waarbij hun aanvraag voor een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op 13 juni 2000 voor de periode van 14 juni 2000 tot 15 juni 2001. De burgemeester weigerde de vergunning op 8 november 2000, waarna appellanten bezwaar maakten. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard na een hoorzitting.

De procedure begon met de ontvangst van het beroepschrift op 23 april 2001. De burgemeester diende op 3 juli 2001 een verweerschrift in. Tijdens de zitting op 15 maart 2002 hebben de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij appellante sub 1 ook persoonlijk aanwezig was.

Het College heeft vastgesteld dat de vergunning was aangevraagd voor een periode die inmiddels was verstreken en dat er gedurende deze periode kansspelautomaten aanwezig waren in de desbetreffende locatie. Appellanten gaven aan geen schade te hebben ondervonden van het bestreden besluit.

Op basis van deze feiten concludeerde het College dat appellanten geen belang meer hadden bij de beoordeling van hun beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Er werden geen proceskosten aan de burgemeester opgelegd. De uitspraak werd gedaan door de rechters op 5 april 2002.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 01/307 5 april 2002
29010 Wet op de kansspelen/Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
1. A, te B,
2. C, te D,
appellanten,
gemachtigde: mr J.L. Vissers, advocaat te 's-Hertogenbosch,
tegen
de burgemeester van Haarlemmermeer, verweerder,
gemachtigde: mr A. Hoogeveen, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
1. De procedure
Op 23 april 2001 heeft het College van appellanten een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 maart 2001.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat is gemaakt tegen de afwijzing van de aanvraag om vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten als bedoeld in de Wet op de kansspelen (hierna: de Wet).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 3 juli 2001.
Op 4 maart 2002 hebben appellanten een productie aan het College toegezonden.
Op 15 maart 2002 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Bij deze gelegenheid hebben partijen hun standpunten doen toelichten door hun gemachtigden. Appellante sub 1 is tevens in persoon verschenen.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij schrijven van 13 juni 2000 is door appellante sub 1 en E gezamenlijk een aanvraag ingediend voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten voor de periode van 14 juni 2000 tot 15 juni 2001 in de "F" die is gevestigd aan de G te D.
- Bij besluit van 8 november 2000 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd.
- Tegen voormeld besluit is tijdig een bezwaarschrift ingediend.
- Na een gehouden hoorzitting heeft verweerder, overeenkomstig het door de vaste commissie voor de bezwaar- en beroepschriften uitgebrachte advies, het bezwaar ongegrond verklaard.
3. De ontvankelijkheid van het beroep
De onderhavige vergunning is gevraagd voor de periode van 14 juni 2000 tot 15 juni 2001. Verweerder heeft ter zitting verklaard het beleid te voeren dat een vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten telkens wordt verleend voor een jaar.
Ter zitting is gebleken dat gedurende genoemde periode - en in aansluiting daarop in ieder geval tot aan de datum van het onderzoek ter zitting - twee kansspelautomaten in de "F" aanwezig waren. Appellanten hebben ter zitting meegedeeld geen schade te hebben ondervonden van het bestreden besluit. Volgens vaste jurisprudentie van het College dient onder deze omstandigheden te worden geconcludeerd dat appellanten geen belang meer hebben bij de beoordeling van hun beroep.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep van appellanten niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
4 De beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr C.J. Borman en mr F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van
mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2002.
w.g. D. Roemers w.g. Th.J. van Gessel