ECLI:NL:CBB:2002:AE1401
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- M.J. Kuiper
- M.A. van der Ham
- C.J. Borman
- Rechtspraak.nl
Verplichting tot vaccinatie tegen IBR voor runderen en de toepassing van de Verordening Bestrijding IBR 1998
In deze zaak gaat het om de verplichting voor ondernemers om runderen ouder dan drie maanden te laten vaccineren tegen Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (IBR) volgens het door de voorzitter van het Productschap voor Vee en Vlees vastgestelde entschema. Appellante, een maatschap van veehouders, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de voorzitter dat haar maatregelen oplegde wegens het niet naleven van deze verplichting. De voorzitter had eerder besloten dat alle veehouders voor de huidige entperiode vrijgesteld waren van de entverplichting, maar appellante was van mening dat de verordening onjuist was toegepast en dat de entstof genetisch gemodificeerd was, wat haar bedrijf zou schaden.
De procedure begon op 17 mei 2000 met de indiening van het beroepschrift door appellante. Tijdens de zitting op 11 januari 2002 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij haar bezwaren tegen de verplichting tot enting herhaalde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verordening correct was toegepast en dat er geen bewijs was dat de voorzitter op de hoogte was van mogelijke problemen met de entstof ten tijde van de invoering van de verordening. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de beslissing van de voorzitter te weerleggen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op 5 april 2002.