5. De beoordeling
Hetgeen het Tuchtgerecht bij zijn beoordeling heeft vooropgesteld, namelijk dat het (Skal)systeem van voorschriften en controles staat of valt met het bijhouden van een inzichtelijk en sluitend administratiesysteem, is naar het oordeel van het College onmiskenbaar juist. Dit laatste geldt evenzeer voor de daarop volgende overweging van het Tuchtgerecht, inhoudende dat slechts aan de hand van de administratiegegevens van zowel inkomende als uitgaande producten objectief is vast te stellen of de producten die appellante heeft verhandeld daadwerkelijk van biologische oorsprong zijn. Uit deze laatste overweging blijkt voorts dat het tuchtgerecht voor de beoordeling van het geding - naar het oordeel van het College terecht - maatgevend acht, dat het gaat om de vaststelling of de producten van biologische oorsprong zijn.
Vervolgens heeft het Tuchtgerecht in de tuchtbeslissing overwogen dat het tegen deze achtergrond zeer ernstig acht dat appellante "door Skal reeds geruime tijd wordt aangesproken op het feit dat het gehanteerde administratiesysteem onvoldoende is, zonder dat dit heeft geleid tot een daadwerkelijke oplossing."
Hetgeen in de tuchtrechtelijke verklaring aan appellante is telastgelegd geeft naar het oordeel van het College weliswaar aan dat de administratie van appellante onvoldoende wordt geacht door de controleur, maar niet - ook niet in samenhang met de daarbij aangehaalde artikelen van het Reglement van de Stichting (te weten artikel 10, onder a, en artikel 15, onder a) - in welk opzicht dat het geval is.
Het College wijst er in dit verband op dat de laatstgenoemde artikelonderdelen van het Reglement in het derde gedachtestreepje de verplichting inhouden een administratie te voeren die, naar de mening van de controleur, nodig is voor een adequate controle, terwijl de twee daaraan voorafgaande gedachtestreepjes meer concreet geformuleerde eisen bevatten met betrekking tot de feitelijk vereiste gegevens. De eisen die in het derde gedachtestreepje zijn geformuleerd omvatten naar het oordeel van het College ook gegevens welke de controleur bijvoorbeeld in verband met de slagvaardigheid en doelmatigheid van de controle als nodig beschouwt. Het ontbreken en onvoldoende voorhanden zijn van dergelijke gegevens kunnen ertoe leiden dat de controle meer tijd en inzet vergt. Niet valt echter zonder meer in te zien dat het ontbreken van dergelijke gegevens op zichzelf ertoe moet leiden dat niet meer, aan de hand van de in de eerste gedachtestreepjes bedoelde gegevens, objectief is vast te stellen of de producten die appellante heeft verhandeld daadwerkelijk van biologische oorsprong zijn.
Uit de hiervoor aangehaalde overwegingen en uit de verdere overwegingen in de tuchtbeslissing - daarin worden de verweren van appellante inzake het uitblijven van de door de Skal gewenste administratiegegevens beoordeeld - blijkt evenmin in welk opzicht het Tuchtgerecht die administratie onvoldoende acht. Impliciet lijkt het Tuchtgerecht ervan uit te gaan dat voldoende bewezen is dat het door appellante gehanteerde administratiesysteem onvoldoende is; een bewezenverklaring van de telastgelegde overtreding ontbreekt immers in de beslissing.
Niet alleen ontbreekt een uitdrukkelijke overweging ten aanzien van de bewezenverklaring, maar ook overwegingen waaruit kan worden afgeleid op welke gronden het Tuchtgerecht de telastgelegde overtreding (impliciet) bewezen acht, ontbreken. Aldus komt de tuchtbeschikking in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie (hierna: de Wet), inhoudende dat de tuchtbeschikking de gronden inhoudt en de voorschriften aanwijst, waarop zij rust.
Voor het, met toepassing van artikel 29 van de Wet, zelf afdoen van de zaak ziet het College geen plaats. Daartoe overweegt het College het volgende.
Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij het Tuchtgerecht blijkt dat door appellante aldaar, evenals ter zitting bij het College, is aangevoerd dat zij uitsluitend met biologische grondstoffen werkt en dat aan de hand van de inkoopfacturen kan worden geconstateerd dat uitsluitend biologisch wordt ingekocht. Van de kant van de betrokken controleur is ter zitting bij het Tuchtgerecht daarop, bij wijze van voorbeeld, opgemerkt dat de door appellante gebruike krenten misschien wel in 50 verschillende producten worden verwerkt en dat daarom louter aan de hand van de inkoopfacturen niet kan worden gecontroleerd of alle bereide producten bestaan uit biologische grondstoffen.
Het College acht, indien wordt uitgegaan van - controleerbaar - uitsluitende inkoop van biologische producten, uit laatstbedoelde toelichting van de controleur niet zonder meer duidelijk, waarom en in welk opzicht het door appellante gehanteerde administratiesysteem tekortschiet. De ter zitting bij het College aanwezige vertegenwoordigers van de Stichting Skal hebben desgevraagd daarover evenmin voldoende duidelijkheid kunnen verschaffen. Ambtshalve overweegt het College dienaangaande nog dat bij "gemengde bedrijven", die dus zowel biologische als niet biologische producten bereiden en verhandelen, het tekortschieten van administratieve gegevens welke het leggen van een relatie tussen ingekochte en verkochte eindproducten mogelijk moeten maken, evident tot problemen kan leiden om vast te stellen of terecht of ten onrechte aanduidingen als bedoeld in artikel 3 van het Besluit zijn gebezigd. Het College stelt in dit verband evenwel vast, dat de stelling van appellante dat zij uitsluitend biologische producten bereidt zijdens de controlerende instantie ter zitting van het College noch ter zitting van het Tuchtgerecht is weersproken, hoewel het gestelde in de bijlage bij de tuchtrechtelijke verklaring op een - geringe - bereiding van niet biologische producten duidt.
Uit een en ander volgt dat voor het College thans, nu ook een motivering van de tuchtbeschikking op dit punt ontbreekt, onvoldoende feiten vaststaan om te kunnen beoordelen of, en zo ja in welk opzicht, de administratie van appellante niet voldoet aan de vereisten die zijn neergelgd in de hiervoor aangehaalde bepalingen van het Reglement. Hierdoor is het voor het College ook niet mogelijk om te bepalen of de administratieve gegevens bij appellante al dan niet ontoereikend zijn geweest om de biologische oorsprong van de als zodanig aangeduide producten genoegzaam te kunnen vaststellen - dit laatste zou een ernstige overtreding van de voorschriften opleveren - danwel dat de ontoereikendheid van deze gegevens in de weg heeft gestaan aan de door de controleurs gewenste snelheid en efficiëntie van de controle. Indien dit laatste het geval is geweest, dan moet voorts nader feitelijk komen vast te staan in welke mate daardoor de controle is gefrustreerd, opdat voor de strafmaat daarmee rekening kan worden gehouden.
Deze uitspraak berust op de in rubriek 2 genoemde voorschriften, alsmede op het bepaalde bij de artikelen 14, 28 en 29 van de Wet.