5. De beoordeling van het geschil
Op grond van het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep, dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 8 december 1998, nu dat besluit aan het bezwaar niet tegemoet is gekomen. Niet gebleken is dat appellante nog een afzonderlijk belang heeft bij beoordeling van het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van het besluit. Dat beroep moet derhalve wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
Partijen zijn er terecht van uitgegaan dat de beslissing van verweerder van 23 oktober 1997 op het verzoek van appellante een zogenaamd schadebesluit is. Omdat de gestelde oorzaak van de beweerdelijk geleden schade, te weten de afgifte van een gezondheidscertificaat, een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb is, is bezwaar tegen het schadebesluit mogelijk. Aangezien het College op grond van artikel 109 van de Wet bevoegd is kennis te nemen van een beroep op bezwaar tegen een gezondheidscertificaat, is het College eveneens bevoegd kennis te nemen van het onderhavige beroep.
De norm dat gezondheidscertificaten eerst worden afgegeven nadat alle daartoe benodigde tests zijn gedaan strekt naar het oordeel van het College mede tot bescherming van de belangen van de aanvrager. Het College overweegt daartoe dat de Europese voorschriften mede zijn gegeven ter bevordering van het intracommunautaire handelsverkeer. Exporteurs als appellante hebben een rechtens relevant te achten belang bij een correcte naleving van deze voorschriften door de RVV.
Een aanvrager van een gezondheidscertificaat mag er dan ook in beginsel op vertrouwen dat de overheidsinstantie die dit certificaat afgeeft alle wettelijk vereiste tests heeft uitgevoerd. Als achteraf blijkt dat dit niet is gebeurd, kan de aanvrager zijn schade in beginsel op de overheid verhalen.
In dit geding staat vast dat het gezondheidscertificaat is afgegeven zonder dat alle wettelijke vereiste tests waren uitgevoerd.
Ter beantwoording van de vraag welke schade voor vergoeding in aanmerking komt moet, zoals partijen zelf ook hebben aangegeven, allereerst worden vastgesteld of er een oorzakelijk verband bestaat tussen de fouten die bij het afgeven van het gezondheidscertificaat zijn gemaakt en de schade die is geleden.
Het College overweegt in dit verband dat de schade die is geleden doordat de partij struisvogels in Zweden besmet bleek te zijn met salmonella enteritidis niet het gevolg is van een fout bij de afgifte van het gezondheidscertificaat. Gesteld noch gebleken is immers dat de RVV ook maar enigszins heeft bijgedragen aan het ontstaan of het verergeren van de besmetting. Het feit dat de partij op enig moment besmet is geraakt, behoort in beginsel tot het normale bedrijfsrisico van appellante. Dat geldt derhalve ook voor de daaruit voortvloeiende waardevermindering van de struisvogels, en eveneens voor het export klaar maken van een tweede zending naar Zweden. Deze schade zou immers ook zijn ontstaan als de RVV geen fouten had gemaakt.
Appellante heeft aangevoerd dat, als de RVV in december 1996 de juiste tests had uitgevoerd, daaruit van de besmetting zou zijn gebleken, zodat appellante meteen maatregelen had kunnen nemen en in ieder geval niet tot export naar Zweden, met de daaraan verbonden kosten, zou zijn overgegaan en overigens ook niet had mogen overgegaan.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het heel wel mogelijk is dat de besmetting met salmonella enteritidis pas na 2 december 1996 is ontstaan zodat die besmetting ook bij het juist uitvoeren van de benodigde tests niet had kunnen worden ontdekt. Ook zou de besmetting latent aanwezig kunnen zijn geweest en daardoor bij een test ook niet kunnen zijn ontdekt.
Het College stelt voorop dat een gezondheidscertificaat geen zekerheid biedt dat de autoriteiten van het land van invoer de betreffende partij zullen goedkeuren, reeds omdat tussen het moment van de exportkeuring in Nederland en de importkeuring in het derde land, enige tijd kan liggen en een ziekte in die tussenliggende tijd kan opkomen. Het College overweegt echter voorts dat verweerder, door niet alle benodigde tests uit te voeren, het risico in het leven heeft geroepen dat, als later wordt geconstateerd dat een besmetting is opgetreden, het niet meer mogelijk is vast te stellen of de besmetting al aanwezig was op het moment dat verweerder de test had moeten uitvoeren en evenmin of in dat geval de besmetting zou zijn ontdekt. Onder deze omstandigheden moeten de gevolgen van dit risico, nu dat zich heeft verwezenlijkt, voor rekening van verweerder komen. Dit betreft in beginsel de schade die appellante tussen 2 december 1996 en
31 januari 1997 heeft geleden op grond van het vertrouwen dat hij mocht stellen in de juiste uitvoering van de wettelijk voorgeschreven tests ter zake van de afgifte van het gezondheidscertificaat, een en ander in verband met de export van de betreffende partij struisvogels en het terugbrengen van die partij naar Nederland. In dit geding gaat het om de vervoerskosten naar Zweden en die terug naar Nederland, alsmede de schadeclaim (geheel of gedeeltelijk) die de Zweedse afnemer van appellante bij haar heeft ingediend.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het College ziet aanleiding om de zaak, ter finale beslechting van het geschil, zelf af te doen. Aangezien verweerder in het bestreden besluit nog niet is ingegaan op de hoogte van de door appellante gevorderde schadecomponenten zodat hij alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld deze desgewenst te betwisten, zal het College het onderzoek heropenen en de zaak verwijzen naar een comparitie van partijen, te houden voor een door het College nader aan te wijzen raadsheer-commissaris, ten einde van partijen nadere inlichtingen over de (hoogte van de) gevorderde schadecomponenten, voor zover nog in geschil, te verkrijgen. De comparitie zal mede kunnen worden gebruikt om een schikking tussen partijen te beproeven.
Partijen wordt overigens in overweging gegeven het geschil thans op basis van hetgeen in deze uitspraak is overwogen samen op te lossen.
Derhalve wordt beslist als volgt.