ECLI:NL:CBB:2002:AD9692

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/717
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake de Regeling dierlijke EG-premies zoogkoeien

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 januari 2002 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroepschrift dat was ingediend door appellant, die zich richtte tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Het beroepschrift was ingediend op 23 augustus 2001, terwijl het besluit waartegen beroep werd ingesteld op 13 juli 2001 was genomen. De termijn voor het indienen van het beroep was volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld op zes weken na bekendmaking van het besluit, wat betekent dat het beroepschrift te laat was ingediend.

Appellant voerde aan dat zijn vertraging te wijten was aan persoonlijke omstandigheden, waaronder het overlijden van zijn oom en tante, die hem emotioneel hadden belast. Het College heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in verzuim was. Ondanks zijn persoonlijke omstandigheden had hij op 23 augustus 2001 een helder beroepschrift kunnen opstellen en had hij ook in staat moeten zijn om dit tijdig ter post te bezorgen.

Het College concludeerde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, waardoor verdere behandeling van de zaak niet nodig was. De uitspraak werd gedaan door mr. W.E. Doolaard, in aanwezigheid van griffier R. van Cuilenborg, en werd openbaar uitgesproken op de verzenddatum. Appellant heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending gemotiveerd verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(eerste enkelvoudige kamer)
No. AWB01/717 verzonden op:
5125
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder.
1. Op 4 september 2001 is ter griffie van het College een op 23 augustus 2001 gedateerd beroepschrift ontvangen van appellant.
Het daarbij ingestelde beroep is gericht tegen een op 13 juli 2001 gedateerd besluit van verweerder,
met het kenmerk 00.4.0827, dat op dezelfde datum werd verzonden. Bij dit besluit is ongegrond verklaard het bezwaar dat appellant heeft ingediend tegen het besluit van 3 oktober 2000 tot afwijzing van diens aanvraag in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies zoogkoeien.
2. Het beroepschrift is derhalve niet ingediend binnen de daarvoor in artikel 6:7, juncto 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voorgeschreven termijn van 6 weken na de dag waarop genoemd besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
3. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt, dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Bij griffiersbrief van 20 september 2001 is appellant in de gelegenheid gesteld met betrekking tot bedoelde termijnoverschrijding argumenten aan te dragen, die tot een dergelijk oordeel zouden kunnen leiden.
5. In zijn brief van 23 september 2001 voert appellant op het punt van de termijnoverschrijding aan, dat door het overlijden van zijn oom en huisgenoot in februari 2001 en het vervolgens overlijden van zijn tante, die jarenlang voor hem heeft gezorgd, in juli 2001, zijn psychische en emotionele toestand zodanig was, dat het tijdig verzenden van zijn op 23 augustus 2001 opgestelde beroepschrift erbij in is geschoten.
6. De inhoud van het omtrent de termijnoverschrijding door appellant gestelde brengt het College niet tot het oordeel dat appellant niet in verzuim is geweest.
Het College neemt hierbij in aanmerking dat appellant, naar eigen zeggen op 23 augustus 2001, ondanks zijn door hem beschreven persoonlijke omstandigheden blijkbaar in staat is geweest een helder beroepschrift op te stellen, dan wel te laten opstellen.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daarnaast niet in staat is geweest tevens diezelfde dag - één dag voor het verstrijken van de beroepstermijn - het beroepschrift ter post te bezorgen, dan wel te laten bezorgen.
Het College is ook overigens niet van enige grond gebleken die tot het oordeel zou kunnen leiden dat appellant niet in verzuim is geweest.
7. Het beroep van appellant is bijgevolg kennelijk niet-ontvankelijk, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:54 van de Awb leidt dit tot de volgende uitspraak.
Beslissing:
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van R. van Cuilenborg, als griffier,
en op bovenvermelde verzenddatum in het openbaar uitgesproken.
w.g. W.E. Doolaard w.g. R. van Cuilenborg
Een belanghebbende kan tegen deze uitspraak ingevolge artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht binnen 6 weken na de dag van verzending gemotiveerd verzet doen bij het College, door middel van een ondertekend verzetschrift.