5. De beoordeling van het geschil
Verweerder geeft in het bestreden besluit aan uit te gaan van de gegevens die door de AID zijn vastgesteld. Blijkens de rapportage heeft de AID vastgesteld dat de drie stukken land 3, 4 en 5 één perceel vormden, maar dat zij niettemin apart konden worden opgemeten, omdat er tussen de stukken 3 en 4, en 4 en 5 een sloot was gelegen.
Naar het oordeel van het College kan aan deze rapportage van de AID niet (zonder meer) de conclusie verbonden worden, dat er sprake is van drie percelen.
Ter zitting heeft het College voort de indruk gekregen, dat verweerder - wellicht mede door de bij het rapport gevoegd tekeningen - de rapportage van de AID zo heeft verstaan, dat de sloten de drie stukken (nagenoeg) geheel van elkaar scheiden.
Feitelijk is de situatie echter zo, dat de twee sloten een insnede maken in het geheel van de stukken 3, 4, 5 maar dit niet tot het einde toe doorsnijden. Het niet doorsneden gedeelte is van zodanige omvang, dat daarop 12 rijen maïs passen.
De vaststelling van de AID dat de stukken 3, 4 en 5 apart gemeten kunnen kunnen worden roept niet minder vragen op dan de vaststelling, dat de drie stukken als één perceel beschouwd moeten worden. Bij een dergelijke- niet concludente rapportage over de feitelijke situatie kan verweerder niet zonder nader onderzoek en zonder een behoorlijke redengeving voor een van de beide daaraan mogelijk te verbinden gevolgtrekkingen kiezen.
In het bestreden besluit heeft verweerder dat wel gedaan. Aan de vaststelling, dat de stukken apart opgemeten kunnen worden, wordt de conclusie verbonden, dat ze niet voldoen aan de eis van een minimale oppervlakte van 0,30 ha. Daarbij wordt voorbijgegaan aan de evenzeer gedane vaststelling, dat de drie stukken als één perceel beschouwd moeten worden, dat dan duidelijk groot genoeg zou zijn.
Pas ter zitting heeft verweerder zijn keuze in deze toegelicht door te verklaren, dat de stukken 3, 4, en 5 zich niet lenen voor een efficiënte landbouwkundige bewerking, omdat zij daar individueel te klein voor zijn en door de sloten niet gemotiveerd gezamenlijk en ononderbroken bewerkt kunnen worden.
Appellante heeft zulks echter gemotiveerd weersproken en aangegeven op welke manier zij het perceel pleegt te bewerken. Verweerder heeft dat, mede omdat het rapport van de AID terzake geen gegevens bevat, niet op overtuigende wijze kunnen weerleggen.
Het College deelt niet verweerders opvatting, dat appellant, door in haar aanvraag uit te gaan van drie percelen, zich op die keuze heeft vastgelegd, zodat het haar nu niet meer vrij zou staan de drie stukken als één perceel op te voeren. In de brief van 7 mei 1999 - dus op een moment dat de aanvraag nog gewijzigd mocht worden - heeft appellante het probleem gesignaleerd en aan verweerder voorgelegd.
Wat betreft tenslotte de door verweerder naar voren gebrachte omstandigheid dat de op de onderhavige aanvraag onder de volgnummers 3 tot en met 5 vermelde percelen afzonderlijk zijn geregistreerd in het door verweerder gehanteerde geautomatiseerde perceelsregistratiesysteem, maakt evenmin dat reeds hierom sprake is van afzonderlijke percelen in de zin van artikel 1, vierde lid, van Verordening (EEG) nr. 3508/92. De aldus door verweerder bepaalde grenzen zijn van louter administratieve aard en zijn niet te herleiden tot in het veld herkenbare fysieke begrenzingen. Bovendien berust deze registratie (mede) op de eigen opgave van de betrokken producent(en) in voorgaande jaren en volgt deze registratie in zoverre de op de betrokken aanvraag vermelde gegevens.
Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en het beroep gegrond is. Derhalve komt het bestreden besluit in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
Verweerder dient opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen. Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Hierbij is het bedrag van de kosten van rechtsbijstand, die aan appellanten door hun gemachtigde is verleend, vastgesteld overeenkomstig het tarief in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht onder toekenning van 2 punten, zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting.