ECLI:NL:CBB:2002:AD9441
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- H.C. Cusell
- J.A. Hagen
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen beslissing raad van tucht voor registeraccountants
In deze zaak gaat het om een beroep van appellant A tegen een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants, die op 13 februari 2001 een klacht van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had een klacht ingediend tegen B, en later ook tegen Q, die verbonden was aan B. De klacht richtte zich op de wijze waarop B en Q de jaarrekening van appellant hadden opgesteld, met name in het licht van een wijziging in de samenwerking tussen P en R per 1 januari 1998. De raad van tucht oordeelde dat er geen gronden waren voor de klacht, wat appellant ertoe bracht om in beroep te gaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Tijdens de zitting op 8 januari 2002 was appellant niet vertegenwoordigd, terwijl betrokkene wel aanwezig was. Het College baseerde zich op de feiten zoals vastgesteld door de raad van tucht, aangezien hiertegen geen grieven waren ingediend. Appellant voerde aan dat de raad van tucht ten onrechte had aangenomen dat betrokkene niet op de hoogte was van de wijziging in de samenwerking. Het College onderzocht de argumenten van appellant, waaronder de communicatie tussen P en S, een medewerker van B, en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat S en betrokkene op de hoogte waren van de wijziging in de samenwerking ten tijde van de jaarrekening.
Het College oordeelde dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een schending van de zorgplicht door B of Q. De aantekeningen en correspondentie die appellant aanhaalde, werden niet als bewijs gezien dat S en betrokkene op de hoogte waren van de actuele situatie. Uiteindelijk verwierp het College het beroep van appellant, waarmee de beslissing van de raad van tucht in stand bleef. De uitspraak werd gedaan op 14 februari 2002.