5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt voorop dat het belang van appellanten bij een uitspraak op hun beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op hun bezwaar, nu verweerder alsnog daarop heeft beslist, is vervallen, zodat dit beroep niet ontvankelijk is. Het College acht wel termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in verband met dit beroep, met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
5.2 Artikel 58, eerste lid, van de Ewet 1998 bepaalt dat de tarieven, zoals thans aan de orde, dienen te worden vastgesteld onder meer met inachtneming van de formule
pt = (1 + (cpi - xt) / 100 ) pt-1. Onderdeel van deze formule is xt. Dit is de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering door vergunninghouders voor zover het betreft de inkoop van elektriciteit en de diensten met betrekking tot de levering van elektriciteit.
Ingevolge het tweede lid van artikel 58 Ewet 1998 stelt verweerder de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering vast voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar, met dien verstande dat hij de korting ten hoogste vier maal per kalenderjaar kan bijstellen.
Verweerder heeft bij de vaststelling van het x-besluit van 13 oktober 2000 - herzien bij besluit van 20 december 2001 - ter uitvoering van artikel 58, voornoemd, niet de korting als bedoeld in 58 Ewet 1998, maar een tweeledig kortingstraject vastgesteld, omdat naar zijn oordeel de aard en dynamiek van enerzijds de inkoop van elektriciteit en anderzijds de diensten met betrekking tot de levering ervan wezenlijk verschillen. Een korting voor het dienstendeel (handelsdeel) is in het x-besluit vastgesteld op een x, die voor de volledige reguleringsperiode van drie jaar voor alle vergunninghouders gelijk wordt gesteld aan de consumentenprijsindex. Met betrekking tot de inkoop van elektriciteit is evenwel geen concrete korting vastgesteld, maar wordt aangegeven hoe deze per distributiebedrijf vier maal per kalenderjaar wordt berekend. De per bedrijf variërende factor wordt bepaald volgens de in artikel 2 van het x-besluit neergelegde sleutel en hangt af van de eigen inkoopkosten van het desbetreffende bedrijf en de inkoopkosten van de andere vergunninghouders, één en ander zoals gerealiseerd in een voorafgaande periode van drie maanden.
Het College is van oordeel dat een dergelijk tweeledig kortingssysteem zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 58 van de Ewet 1998. Verweerder heeft niet op grond van artikel 58 van de Ewet de x-factor vastgesteld, maar heeft een kortingstraject gecreëerd, waaruit niet één in de wettelijke formule van artikel 58, eerste lid, onder b, van de Ewet 1998 als xt inpasbaar kortingsgetal ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering kan worden afgeleid. Uit de tekst van artikel 58, eerste lid, onder b, volgt naar het oordeel van het College evenwel dat één doelmatigheidskorting moet worden vastgesteld.
Voorts heeft verweerder naar het oordeel van het College miskend dat artikel 58, tweede lid, van de Ewet 1998 de vaststelling van één kortingsfactor voorschrijft en geen ruimte biedt om de omvang ervan te laten variëren per distributiebedrijf. Verweerder heeft evenzeer miskend dat de doelmatigheidskorting voor een periode van ten minste drie jaar dient te worden vastgesteld, behoudens de in de wet voorziene, beperkte, mogelijkheid tot bijstelling vier maal per kalenderjaar, waarvan gebruik kan worden gemaakt indien de feitelijke ontwikkeling van het prijsniveau van de inkoop van elektriciteit op het deel van de markt dat wordt gevormd door de afnemers, niet zijnde beschermde afnemers, daartoe aanleiding geeft.
De onwenselijkheid - volgens verweerder - van vaststelling van een enkelvoudige korting noch de uit overleg met belanghebbenden beweerdelijk gebleken behoefte aan een meer genuanceerd systeem, vormen omstandigheden die kunnen afdoen aan de verbindendheid van het voorschrift, neergelegd in artikel 58 van de Ewet 1998.
Het voorgaande brengt mee dat de tarieven voor het eerste kwartaal van 2001, die appellanten ten hoogste mochten berekenen aan beschermde afnemers, ten onrechte niet zijn berekend met inachtneming van de formule, voorgeschreven in artikel 58 van de Ewet 1998.
5.3 Voorgaande overwegingen leiden tot het oordeel dat het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 16 augustus 2001, gegrond moet worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
Het College komt gelet op het bovenstaande niet toe aan bespreking van de overige grieven van appellanten.
Het College vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure, welke aan de zijde van appellanten met toepassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op € 1046,50 en te bepalen dat het door appellanten betaalde griffierecht aan hen wordt vergoed.