ECLI:NL:CBB:2001:AD8778

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/141
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtprocedure tegen appellante A inzake opgelegde geldboete door het Tuchtgerecht voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten

In deze zaak heeft appellante A beroep ingesteld tegen een tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten, waarbij haar een geldboete van fl. 500,-- was opgelegd. De procedure begon met een beroepschrift dat op 23 februari 2001 werd ingediend en op 27 februari 2001 ter griffie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven werd ontvangen. De tuchtbeschikking was appellante op 19 februari 2001 ter kennis gebracht. Tijdens de zitting op 8 november 2001 was appellante niet vertegenwoordigd, maar werd er wel informatie verstrekt door J.A.M. Knoben, directeur van het Controlebureau.

De bestreden tuchtbeschikking was gebaseerd op een berechtingsrapport van 13 juli 1999, waarin werd gesteld dat appellante 459.000 eieren had afgeleverd aan een bepaald adres. Appellante betwistte deze aantijgingen en voerde aan dat de tuchtbeschikking pas op 19 februari 2001 aan haar was medegedeeld, terwijl zij al eerder acceptgiro's voor de geldboete had ontvangen. Appellante vroeg om de geldboete om te zetten in een voorwaardelijke boete.

Het College heeft op verzoek van appellante een aanvullend berechtingsrapport laten opstellen, waaruit bleek dat de hokken waar de eieren vandaan zouden komen, niet op het opgegeven adres waren gevestigd. Dit leidde het College tot de conclusie dat de tuchtbeschikking op onjuiste gronden was gebaseerd. Het College oordeelde dat de bestreden tuchtbeschikking de rechterlijke toetsing niet kon doorstaan, omdat deze niet berustte op een juiste feitelijke grondslag. Daarom werd de zaak terugverwezen naar het Tuchtgerecht voor verdere afdoening, waarbij het Tuchtgerecht moest beslissen of het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel op basis van een gewijzigde tenlastelegging nog aanvaardbaar was.

De uitspraak werd gedaan door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Medze, als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 december 2001.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
No. AWB 01/141 27 december 2001
20310
Uitspraak in de zaak van:
A, te Lunteren, appellante van een op 27 oktober 1999, onder nummer TS 37/1999 tegen haar gewezen tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (hierna: het Tuchtgerecht).
1. De procedure
Bij beroepschrift van 23 februari 2001, ingekomen ter griffie van het College op 27 februari 2001, heeft appellante beroep ingesteld tegen voormelde tuchtbeschikking, die appellante ter kennis is gebracht bij aangetekende brief van 19 februari 2001.
De secretaris van het Tuchtgerecht heeft het College bij brieven van 20 april 2001 en 15 juni 2001 de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 8 november 2001.
Appellante heeft zich niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
Ter zitting zijn inlichtingen verstrekt door J.A.M. Knoben, directeur van het Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten.
2. De bestreden tuchtbeslissing
Bij de bestreden tuchtbeschikking heeft het Tuchtgerecht appellante bij wege van tuchtrechtelijke maatregel een geldboete opgelegd van fl. 500,--.
De bestreden tuchtbeschikking berust op een berechtingsrapport, dat door controleurs van het Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten op 13 juli 1999 is opgemaakt onder nummer S99061.
Ter zake van de gronden waarop de bestreden tuchtbeschikking berust, wordt kortheidshalve verwezen naar de inhoud van die beschikking, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. Het standpunt van appellante
Appellante heeft in beroep het volgende naar voren gebracht.
In de tenlastelegging wordt gesteld dat 459.000 eieren zijn afgeleverd vanuit het bedrijf aan de B. Dit is onjuist. Op het bedrijfsperceel op dit adres zitten circa 1500 scharrelkippen in een gehuurde stal. Hok 10 bevindt zich op het adres C.
De hokken 1, 2 en 3 staan op D.
Voorts werd appellante pas op 19 februari 2001 in het bezit gesteld van de tuchtbeschikking. Intussen werden wel acceptgiro's ter betaling van de geldboete aan appellante gezonden.
Appellante stelt voor de geldboete om te zetten in een voorwaardelijke boete.
4. De beoordeling van het geschil
Op verzoek van het College is in onderhavige zaak door het Controlebureau Pluimvee, Eieren en Eiproducten op 21 november 2001 een aanvullend berechtingsrapport, onder nummer S99061a, opgemaakt. Bij brief van het College van 5 december 2001 is appellante in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van een week op dit rapport te reageren.
Appellante heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
In dit rapport is door de controleur van het Controlebureau onder meer vastgesteld dat de hokken 1, 2, 3 en 10 zijn gevestigd aan de C en niet aan de B, zoals vermeld in het berechtingsrapport S99061 van 13 juli 1999.
Naar het oordeel van het College noopt het vorenstaande tot de conclusie dat bij de bestreden tuchtbeschikking op onjuiste gronden bewezen is verklaard hetgeen appellante ten laste is gelegd.
In verband hiermee moet worden geoordeeld dat de bestreden tuchtbeschikking de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.
Immers, genoemd gebrek in de bestreden tuchtbeschikking impliceert dat hier van toepassing is de beroepsgrond, genoemd in artikel 17, onder c, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie (hierna: de Wet), in dier voege dat het tuchtgeding is gevoerd in strijd met het beginsel van behoorlijke rechtspraak, dat inhoudt dat een beschikking dient te berusten op een juiste feitelijke grondslag.
Het College acht het geraden de zaak onder toepassing van artikel 29, eerste lid, van de Wet te verwijzen naar het Tuchtgerecht ten einde haar af te doen met inachtneming van de beslissing van het College.
Het Tuchtgerecht zal alsdan, met inachtneming van de bevindingen in het aanvullend berechtingsrapport, dienen te beslissen of, mede gelet op het tijdsverloop, het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel op grond van een gewijzigde tenlastelegging rechtens aanvaardbaar is te achten.
Deze uitspraak berust op de voorschriften, vermeld in de tuchtbeschikking, alsmede op het bepaalde in de artikelen 17, 28 en 29 van de Wet.
Derhalve wordt als volgt beslist.
5. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeschikking;
- verwijst de zaak voor afdoening naar het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en
Eiproducten.
Aldus gewezen door mr J.A. Hagen in tegenwoordigheid van mr A.J. Medze, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 december 2001.
w.g. J.A. Hagen w.g. A.J. Medze