3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerster, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Ten aanzien van de wettelijke grondslag:
Vanaf de datum waarop de Kaderregeling in werking is getreden, in casu 26 juli 1997, ontleende de Regionale Directie haar beslissingsbevoegd aan die regeling. Er is geen aanleiding de oude regelgeving (de Regeling) toe te passen, aangezien deze niet evident gunstiger was en/of de nieuwe regelgeving (de Kaderregeling) niet nadeliger is. Het administratief beroepschrift is dan ook in eerste instantie beoordeeld op grond van de Kaderregeling. Impliciet is echter ook getoetst aan de Regeling.
Het zwaartepunt in het besluit van de Regionale Directie d.d. 31 maart 1998 ligt op de lagere subsidievaststelling en niet op het intrekken van de subsidie. De term "subsidievaststelling" duidt een tweede beschikking aan, waarin wordt vastgesteld of de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en of de opgelegde verplichtingen zijn nageleefd. Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb is de sanctie op het niet naleven van verplichtingen primair het ten opzichte van de subsidieverlening lager vaststellen van de subsidie.
Ten aanzien van het controlebezoek van de Europese Commissie:
Nacco was tijdig geïnformeerd over het tijdstip en doel van dit controlebezoek. Aangegeven was dat de financiële administratie aanwezig diende te zijn en toegelicht moest kunnen worden door de projectleider, controller en de accountant voor toelichting en eventuele vragen. Het feit dat bij het controlebezoek niet alle verantwoordelijke personen aanwezig waren dient voor rekening en risico van Nacco/appellante te komen.
Het vereiste van een goede en goed controleerbare administratie is, gelet op artikel 10 van zowel de Kaderregeling als de Regeling, van zeer groot belang. Het niet hieraan voldoen op het moment waarop het controlebezoek van de Europese Commissie plaatsvond, op welk moment geen inzicht kon worden gegeven in de aansluiting tussen de ESF-einddeclaratie en de administratie, kan een reden zijn de subsidie lager vast te stellen, c.q. niet tot betaling over te gaan.
Vast staat dat op 19 februari 1998, de datum waarop zijdens Nacco aanvullende gegevens zijn verstrekt, de - op advies van de accountant - aangepaste einddeclaratie/rapportage niet correct was en nimmer zou kunnen leiden tot een (deel)betaling. Dat die aanvullende gegevens niet meer zijn ingebracht in de evaluatievergadering van vertegenwoordigers van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en van de Europese Commissie d.d. 20 februari 1998 is begrijpelijk, aangezien de kans dat op basis van de in de aanbiedingsbrief bij die gegevens gegeven uitleg het vertrouwen van de vertegenwoordigers van de Europese Commissie zou kunnen worden herwonnen minimaal was.
Ten aanzien van de gronden van het primaire besluit:
Een onjuiste, onvolledige of ontoegankelijke administratie belemmert een goede controle en een goede eindverantwoording. In het kader van de uit te voeren controles, tot en met het niveau van de Europese Commissie, dient een goed inzicht te worden verkregen in wat feitelijk is gebeurd en waaraan de (subsidie)gelden zijn besteed. Het feit dat in casu - op een cruciaal moment - de administratie absoluut niet in orde was, c.q. de uitvoerder geen inzicht kon geven in de basis van haar verantwoording dient - gelet op de systematiek van de ESF-regelgeving - te worden beschouwd als een zware overtreding van de administratievoorschriften. Gevoegd bij het feit dat de uitvoerder meermalen is geattendeerd op het belang en de aard van het controlebezoek van de Europese Commissie, wordt dit de aanvrager ernstig aangerekend.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Kaderregeling wordt het definitieve subsidiebedrag vastgesteld aan de hand van de ingediende declaratie en met inachtneming van hetgeen overigens is gebleken. Het feit dat de Regionale Directie de einddeclaratie/eindrapportage niet in beschouwing heeft genomen, betekent, strikt genomen, dat het definitieve subsidiebedrag niet is vastgesteld "aan de hand van de ingediende declaratie". Het is begrijpelijk en billijk dat de einddeclaratie niet meer opnieuw in beschouwing is genomen, aangezien deze uitgebreid aan de orde is geweest tijdens het controlebezoek van de Europese Commissie. Nu tevens van belang is "hetgeen overigens is gebleken" en vast staat dat bepaalde gebeurtenissen zijn gebleken, die op zich reeds een (lagere) subsidievaststelling rechtvaardigden, is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel geen sprake.
Door de Regionale Directie kon, op grond van de bij haar bekende informatie van de afdeling Interne Controle, gevoegd bij de negatieve ervaringen tijdens het controlebezoek van de Europese Commissie, niet anders worden geconcludeerd dan dat niet is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De Regionale Directie heeft derhalve, gelet op artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb, terecht besloten tot het (lager) vaststellen van de subsidie.
Ten aanzien van de bevindingen van de afdeling Interne Controle betreffende de op 1 december 1998 uitgevoerde controle:
Uit de (concept)rapportage van deze afdeling d.d. 29 januari 1999 blijkt dat de einddeclaratie/eindrapportage, naast de reeds eerder, tijdens het controlebezoek van de Europese Commissie, geconstateerde overtreding ter zake van de aansluiting tussen de einddeclaratie en de administratie ten gevolge van classificatiefouten, ook op andere belangrijke punten niet voldoet aan de ESF-regelgeving en de bij de subsidieverlening gestelde verplichtingen. Aangezien appellante niet heeft gereageerd op deze (concept)rapportage, dienen de daarin opgenomen bevindingen als reeds vaststaand te worden aangemerkt.
De bevindingen van de laatste controle, die was bedoeld om appellante onomstotelijk te laten bewijzen dat de aangeleverde gegevens klopten, tonen ten derde male aan dat de financiële verantwoording van het project niet klopt. Nu ook tijdens de administratieve beroepsprocedure is gebleken dat niet aan de subsidievoorwaarden is voldaan, moet worden geconcludeerd dat de subsidie, gelet op artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb, op nihil moet worden vastgesteld.
Aan het voorafgaande heeft verweerster bij haar verweerschrift en ter zitting het volgende toegevoegd.
Weliswaar kan op grond van artikel III van de overgangs- en slotbepalingen bij de derde tranche Awb, gelet op het feit dat de subsidieverlening heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de derde tranche Awb, de conclusie worden getrokken dat titel 4:2 van de Awb, die betrekking heeft op subsidies, formeel niet van toepassing is op de onderhavige subsidieverhouding, doch de in deze subsidietitel neergelegde regels en normen moeten worden beschouwd als codificatie van reeds op dat moment in de rechtspraak gevormd recht. Ook vóór de inwerkingtreding van de derde tranche Awb kon subsidie worden ingetrokken indien niet aan de daaraan verbonden verplichtingen was voldaan. Bovendien kende de ESF-regelgeving eenzelfde structuur van verlening en vaststelling van subsidies, waarbinnen vaststelling op nihil mogelijk was en is. Dit heeft dezelfde consequentie als een vaststelling op nihil op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb, zoals in casu is geschied.
Artikel 15, vijfde lid, van de Kaderregeling was weliswaar niet letterlijk in de Regeling opgenomen, maar dit was ook niet nodig, aangezien een bepaling van deze strekking reeds in artikel 105, aanhef en onder b, van de Arbeidsvoorziening (oud) was opgenomen. Met die (kapstok)bepaling is wel degelijk rekening gehouden.
Een met ESF-gelden gesubsidieerd project dient te worden uitgevoerd overeenkomstig de door het ESF gestelde voorwaarden. Immers, het is van groot belang om na te kunnen gaan of de subsidie op de juiste wijze doelmatig wordt besteed. Een onjuiste, onvolledige en ontoegankelijke administratie belemmert een goede controle en een goede eindverantwoording.
Met name het niet naleven van de administratieverplichtingen, die als één van de belangrijkste verplichtingen van de ESF-regelgeving kunnen worden beschouwd, wordt appellante zwaar aangerekend. Gelet op de bij de uitvoerder geconstateerde overtredingen is de eindverantwoording onbetrouwbaar en is een aantal hoofdverplichtingen geschonden, hetgeen, gelet op onder meer de uitspraak van het College van 16 november 1999, nr. AWB 98/719, een subsidievaststelling op nihil rechtvaardigt.