5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of appellanten wel als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn aan te merken bij het primaire besluit van 11 mei 2000. Ingevolge het eerste lid van dit artikel is hiertoe vereist dat hun belangen rechtstreeks bij dit besluit zijn betrokken. Gelet op het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
5.2 Wat betreft appellante sub 1 overweegt het College het volgende.
De werkgroep verkeer is te beschouwen als onderdeel van het wijkplatform. Appellante sub 1 heeft verklaard dat het platform door de gemeente is opgericht, met als doel op te komen voor de belangen van de desbetreffende wijken. Van gemeentewege wordt subsidie verstrekt. Het dagelijks bestuur van het platform wordt gevormd door ambtenaren van de gemeente, voor het overige zijn er vrijwilligers werkzaam. Iedereen kan aan het platform deelnemen. Verschillende bedrijven en instanties zijn vertegenwoordigd. Het platform is geen rechtspersoon en heeft geen statuten. Desgevraagd is ter zitting tevens verklaard dat de werkgroep heeft besloten tot het instellen van beroep, maar dat dit wel is gegaan in overleg met en met toestemming van het dagelijks bestuur van het platform. Het platform is op die wijze vanuit de werkgroep in beroep gekomen.
Het College constateert, dat het wijkplatform niet zonder meer tot doelstelling heeft de belangen van de wijkbewoners te behartigen. De oprichting door de gemeente en de samenstelling van het dagelijks bestuur uit gemeenteambtenaren wijzen erop, dat de doelstelling veeleer daarin gelegen is, dat in een discussie tussen alle betrokken partijen de wijkbelangen zichtbaar gemaakt, helder geformuleerd en afgewogen worden. Bij het functioneren van het platform of een werkgroep daaruit zullen de belangen van (groepen van) bewoners en/of gebruikers van de betrokken wijken door verschillende deelnemers naar voren gebracht worden teneinde te bevorderen, dat deze een plaats krijgen in met name de gemeentelijke besluitvorming. Daartoe is een pluriforme samenstelling gewenst. Met die pluriforme samenstelling is niet te verenigen dat een dergelijk platform geacht zou worden zelf de drager te zijn van de aldus door verschillende partijen bepleite belangen.
Daaraan verbindt het College de conclusie, dat geen sprake is van een rechtstreeks bij het besluit tot vaststelling van de dienstregeling betrokken belang van het wijkplatform, zodat het wijkplatform niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb beschouwd kan worden.
Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar van appellante sub 1 niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Verweerder heeft dit niet onderkend. Het beroep van appellante sub 1 is derhalve gegrond en de ten aanzien van haar genomen beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Nu verweerder geen andere beslissing zou resten dan het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, zal het College op die wijze, met toepassing van het vierde lid van artikel 8:72 van de Awb, zelf in de zaak voorzien.
5.3 Wat betreft appellante sub 2 overweegt het College dat de Vereniging van Huiseigenaren rechtspersoonlijkheid bezit. Blijkens artikel 2, eerste lid, van haar statuten heeft zij ten doel "de belangen van haar leden in het complex van 166 woningen te Holthuizen te behartigen, voorzover die verband houden met het onderhoud van hun woningen, het beheer van de gemeenschappelijke antenne inrichting (GAI) en van de andere huiseigenaren in dat complex voorzover het beheer van de GAI betreft". Het belang waarvoor appellante sub 2 in deze procedure opkomt en dat ziet op het aanwezig zijn van een voldoende mate van openbaar vervoer van een naar de wijk Holthuizen, kan niet onder dit statutaire doel worden begrepen. Dat de vereniging zich in de praktijk ook inzet voor de leefomgeving en dat een wijziging van de statuten terzake in voorbereiding is of dat zij deelneemt aan het wijkplatform, zoals appellante sub 2 heeft aangegeven, doet hieraan niet af. De conclusie is dan ook dat appellante sub 2 geen belanghebbende is bij het primaire besluit van 11 mei 2000.
Hieruit volgt dat ook het bezwaar van appellante sub 2 niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Verweerder heeft dit niet onderkend. Het beroep van appellante sub 2 is eveneens gegrond en de ten aanzien van haar genomen beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Ook hier zal het College zelf in de zaak voorzien en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het vorenstaande heeft het College geen aanleiding gevonden te onderzoeken op grond waarvan de raad van verweerders openbaar lichaam zich bevoegd geacht heeft op het tegen verweerders besluit ingediende bezwaarschrift een beslissing te nemen.
5.4 Nu namens appellanten ter zitting verklaard is, dat niet gevraagd werd om een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb zal het College zodanige veroordeling niet uitspreken.