ECLI:NL:CBB:2001:AD8150
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- H.C. Cusell
- M.A. Fierstra
- B. Hessel
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidieaanvraag in het kader van de Subsidieregeling energie-investeringen in de non-profitsector
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 december 2001 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellante A, vertegenwoordigd door ir C.J. van Donselaar, en de Minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr C.N. Gajadhar en mr B.B. Zuiderwijk. De zaak betreft de afwijzing van een subsidieaanvraag door de Minister, die op 30 juli 1999 was genomen. Appellante had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Subsidieregeling energie-investeringen in de non-profitsector voor verschillende energievoorzieningen in haar zorgcomplex. De aanvraag werd afgewezen omdat de Minister van mening was dat appellante vóór de indiening van de aanvraag verplichtingen had aangegaan met betrekking tot de voorzieningen waarvoor subsidie werd aangevraagd.
De procedure begon op 10 september 1999 met de indiening van het beroepschrift door appellante. Tijdens de zitting op 30 oktober 2001 was appellante niet aanwezig, maar haar gemachtigde heeft het standpunt van appellante toegelicht. Het College heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de data van de subsidieaanvraag en de ondertekening van de aannemingsovereenkomst. Het College concludeerde dat appellante op 8 september 1997 verplichtingen was aangegaan, voordat de subsidieaanvraag op 19 september 1997 werd ingediend. Dit was in strijd met de voorwaarden van de Subsidieregeling, die stelt dat geen subsidie kan worden verstrekt indien de aanvrager verplichtingen is aangegaan vóór de indiening van de aanvraag.
Het College heeft de argumenten van appellante, die stelde dat de verplichtingen pas op 2 oktober 1997 waren aangegaan, niet overtuigend geacht. De ondertekening van de aannemingsovereenkomst op die datum werd gezien als een bevestiging van eerder aangegane verplichtingen. Het College heeft daarom het beroep van appellante ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.